Woordenboek

Hebreeuwse en Jiddische woorden in het Nederlands

A
Abba = vader.
Adon Olam = ‘Heer van de wereld’. Gedicht dat een onderdeel is van de dienst in de synagoge. Het komt op verschillende plaatsen in de liturgie voor (in het ochtend- en het avondgebed; op vrijdagavond, op sjabbat en op de feestdagen).
Adonai = ‘mijn Heer’, vaak vertaald met ‘de Eeuwige’. Aanspreekvorm van God, wiens Naam niet mag worden uitgesproken.
Alefbet = Hebreeuwse alfabet, genoemd naar de eerste twee letters.
Alenoe = beginwoord van een gebed van de synagogale eredienst, waarin een ‘samenvatting’ wordt gegeven van het wezen en het doel van het jodendom.
Alija = Letterlijk: ‘opgaan’. Betekent ook immigratie naar Israel en opgeroepen worden om uit de Tora te lezen.
Amida = “Het staan” Hoofdgebed, kern van het joodse gebed.
Ameen/amen/omein = ‘moge het zo zijn’. Uiting van instemming, geuit door de gemeente in antwoord op hardop gezegde (delen van) gebeden
Araviet = avondgebed. Zie ook: ‘ma’ariev’
Arba kanfot = ‘vier hoeken’. Lap stof die door mannen onder de kleding wordt gedragen en waaraan vier tsietsiet bevestigd zijn. Zie ook: talliet katan.
Aron hakodesj = ‘heilige kast’. Heilige Ark, de plaats waar in de synagoge de Tora-rollen worden bewaard.
Asjkenaziem = uit Oost-Europa afkomstige joden.
Atara = ‘kroon’. De versierde kraag die de bovenkant van het talliet aangeeft.
Avoda = ‘dienst, offerdienst’. Zeventiende b’racha van de dagelijkse Amida; op sjabbat de vijfde b’racha.
Avot = ‘(voor)ouders’. Eerste b’racha van de Amida.

B
Ba’al habajit = heer des huizes. Zie ook: Pirkee Avot.
Ba’al k’ria = degene die namens de opgeroepene voorleest uit de Tora.
Ba’al Sjem Tov = Heer van de goede naam. (Besjt) Oprichter van de chassidische beweging.
Ba’al tokea = degene die op de sjofar (ramshoorn)blaast.
Bat mitswa = Religieuze meerderjarigheid van een meisje op haar twaalfde jaar, waarmee zij zelf verantwoordelijk wordt voor het uitvoeren van mitswot.
Bar mitswa = Religieuze meerderjarigheid van een jongen op zijn dertiende jaar, waarmee hij zelf verantwoordelijk wordt voor het uitvoeren van de mitswot.
Baroech = geprezen, gezegend.
Bar’choe = ‘prijst’. In de dienst: oproep tot het gezamenlijk gebed.
Bat = dochter.
Bemidbar = ‘in de woestijn’. Vierde van de vijf boeken van Mozes (Mosje), in het Latijn Numeri geheten.
Bensjen = het dankgebed na de maaltijd.
Bewounes = helaas.
Bikoer choliem = ziekenbezoek.
Bima = verhoogd platform in de synagoge, waar de torarol op gelegd wordt nadat hij uit het Aron Hakodesj is genomen.
Birkat Hamisjpat = ‘zegening van het recht’. Elfde b’racha van de dagelijkse Amida.
Birkat Hasjaniem =’zegening van de jaren’. Negende b’racha van de dagelijkse Amida.
Birkat Hatsaddikiem = ‘zegening van de rechtvaardigen’. Dertiende b’racha van de dagelijkse Amida.
Birkat Jeroesjalajiem = ‘zegening van Jeruzalem’. Veertiende b’racha van de dagelijkse Amida.
B’racha = zegenspreuk, lofprijzing.

C
Chachamien = wijzen.
Chag sameach = ‘vrolijk feest’. Begroeting op feestdagen.
Challa/challe =
1) gevlochten brood dat vooral op Sjabbat wordt gegeten.
2) stukje deeg dat voor het bakken van het brood wordt afgehouden en verbrand, ter herinnering aan het deel van het brood dat in de tijd van de tempel bestemd was voor de priester.
Chaloetsiem = pioniers.
Chammer = ezel, domoor.
Chanoeka = feest ter herdenking van de herinwijding van de tempel, na verdrijving van de Hellenistische overheerser Antiochus.
Chanoekat/chinoech bajit = inwijding van een nieuw huis.
Charoset = mengsel van amandelen, appels, rozijnen, kaneel en wijn, dat op Pesach wordt gegeten, ter herinnering aan het leem waarmee de joden in Egypte als slaven huizen moesten bouwen.
Chazzan = voorzanger. Deze mag op grond van zijn persoonlijke eigenschappen en zijn mooie stem de eredienst leiden. De chazzan functioneert als afgevaardigde van de gemeente.
Chesed = trouw, verbondenheid; onvoorwaardelijke liefde.
Chesed sjel emet = waarachtige trouw, verbondenheid; gezegd van mitswot die men voor een dode verricht, omdat men van hem geen wederdienst kan verwachten.
Chevre = vriendenkring.
Chevra kadisja = ‘heilig genootschap’; de groep mensen die zich binnen een joodse gemeenschap heeft belast met het verzorgen en begraven van de doden.
Chinoech = onderwijs, educatie.
Choemasj = De vijf boeken Mozes.
Choepa/choppe = 1) huwelijksplechtigheid
2) huwelijksbaldakijn.

D
Da’at Tora = ‘kennis van de Tora’. Een levensvisie die voortkomt uit kennis van de joodse traditie.
Davvenen = bidden.
Derasja = predikatie.
Dewariem = ‘woorden’. Vijfde van de vijf boeken van Mozes; in het Latijn ‘Deuteronomium’.
Doechan = verhoging in de synagoge, waar de kohaniem op Sjabbat en feestdagen de priesterzegen uitspreken.
Erets Jisrael = het land Israel.
Eroev = omheining van gebied waarbinnen er op Sjabbat mag worden gedragen.
Esjet chajiel = ‘een krachtige vrouw’ (Spreuken 31 vers 10).

G
Gabbai = functionaris in de synagoge, die de rabbijn assisteert.
Gan eden = ‘hof van Eden’. Het paradijs waar Adam en Eva woonden (Bereesjiet 2:8).
Gebensjt = gezegend.
Geer = ‘vreemdeling’. Iemand die joods geworden is.
Gehennom = hel.
Gemara = Commentaar op de Misjna. Vormt samen met de Misjna de Talmoed .
Geneiwes = gestolen goederen.
Ge’oela = ‘bevrijding, verlossing’. Zevende b’racha van de dagelijkse Amida.
Gioer = het overgaan van een bekeerling tot het jodendom.
Gochme = wijsheid.
Goet jontev = ‘goede feestdag’. De Jiddische begroeting op een feestdag (in het Ivriet ‘chag sameach’of “moadiem lesimcha”)
Goet sjabbes = ‘goede Sjabbat’. De Jiddische begroeting op Sjabbat.
Gotspe/chotspe = brutaliteit.
G’woera = macht, kracht.

H
Haftara = voorlezing uit de Profeten, aansluitend op de Tora-voorlezing.
Hagba’a = het opheffen van de Tora na het voorlezen, om de gemeente te laten zien wat er gelezen is.
Hakadosj baroech = hoe ‘de heilige, geprezen zij Hij’.
Halacha = de joodse regels en voorschriften die in de loop der tijd (door verschillende rabbijnen) direct of indirect zijn afgeleid uit de Tora.
Halewaj = ‘ware het zo’.
Har Tsion = berg van Zion.
Hasjiwenoe = Hebreeuws voor: voer ons terug. Heeft de betekenis via het jiddisj gekregen van: verdwenen, weg.
Havdala = ceremonie ter beëindiging van Sjabbat.
Hechal = tempel, heiligdom.
Hineni =’hier ben ik’.
Horra = kringdans, populaire volksdans in Israel.

I
Ibn Gabirol = middeleeuwse joodse dichter.
Imma = moeder.
Ivriet = modern Hebreeuws, de taal die nu in Israel wordt gesproken.
Jahrzeit = Jaarlijkse herdenking van een overleden familielid op de joodse sterfdatum, er wordt kaddiesj gezegd en een licht ontstoken.

J
Jesjiwa/jesjiwe Talmoedhogeschool.
Jetser hara ‘kwade neiging’. Driftmatige tendensen in de menselijke natuur.
Jetser tov ‘goede neiging’. Eigenschappen die de mens ertoe brengen te leven volgens de goddelijke voorschriften tot heiliging van de wereld.
Jom Kipoer Grote Verzoendag, de heiligste dag van het joodse jaar.

K
Kabbala = ‘dat wat ontvangen is’. Joodse mystieke traditie.
Kaddiesj = lofprijzing op God.
Kaddiesj derabbanan = deze lofprijzing wordt gezegd na iedere vorm van Tora-studie. Ook de mondelinge leer, Misjna en Tamoed, valt hieronder.
Kaddiesj jatom = ‘kaddisj van de wees’. Deze lofprijzing wordt gezegd na de Amida.
Kaddiesj titkabal = volledig kaddisj, dat na de Amida wordt gezegd.
Kasjeren = kosjer maken.
Kasjroet = de spijswetten.
Kasjroetlijst = Jaarlijks gepubliceerde lijst met producten die door het rabbinaat als kosjer zijn benoemd.
Kavana = concentratie, intentie (tijdens het gebed).
Kedoesja = heiliging van Gods naam.
Kehilla = gemeente.
Keppel(tje) = hoofdbedekking, die mannen in elk geval in de synagoge dragen. Synoniem van ‘kippa’.
Kibboets Galoejot = ‘inzameling van de ballingen’. Amida.
Kiddoesj = ‘heiliging’. Inzegening van de Sjabbat of een feestdag met een glas wijn. Lofzegging over de wijn.
Kippa = hoofdbedekking, die mannen in elk geval in de synagoge dragen. Synoniem van ‘keppel(tje)’.
K’lal jisra’eel = ‘het geheel van Israel’. De gehele joodse gemeenschap in de wereld.
Kohaniem = afstammelingen van de priesterdynastie die vanaf de doechan de gemeente op Sjabbat en feestdagen zegenen.
Kohelet = Prediker, een van de vijf rollen in Tenach.
Kosjer = rein volgens de joodse spijswetten.
Kotel (hama’ariev) = Klaagmuur, enig overgebleven deel van de westelijke muur van de tweede tempel.
K’riat Sjema = ‘het lezen van het Sjema’, moet minstens twee keer per dag gebeuren.

L
Laajnen = cantileren (zingend voorlezen uit de Tora).
Lechajiem = op het leven’, heilwens, toost.
Lernen = leren: het bestuderen van de schriftelijke en mondelinge Tora.
Lesjon hara = ‘kwade tong’. Roddel, laster.
Levieten = leden van de stam Levi, die dienst in de tempel deden.
LJG = Liberaal Joodse Gemeente.
Loeach = Joodse kalender in zakformaat.

M
Ma’ariev/araviet = avondgebed.
Ma’asee bereesjiet = de schepping, het scheppingswerk.
Maftier = degene die de Haftara leest.
Mageen = David davidster.
Maimonides = middeleeuwse joodse geleerde, die rabbijn, arts en filosoof was.
Manna = de spijs die tijdens de veertig jaar in de woestijn uit de hemel kwam vallen, als voedsel voor de joden.
Matse/matze = ongezuurd brood, gegeten tijdens Pesach.
Medinat Jisrael = de staat Israel.
Masjiach = ‘gezalfde’. Messias. Nakomeling van koning David, wiens komst de verlossing van het joodse volk en de hele mensheid aankondigt.
Megillat Ester = Rol van Ester die op Poeriem in de synagoge wordt voorgelezen.
Mezoeza = deurkokertje met een tekst uit het boek Dewariem erin.
Midrasj = rabbijnse legende.
Mikdasj me’at = klein heiligdom.
Mikve = ritueel bad.
Mincha = middaggebed.
Minhag (hamakom) = gewoonte (op een bepaalde plek, binnen een gemeente).
Minjan = quorum van tien mannen (in liberale kringen: ook vrouwen) dat vereist is om bepaalde onderdelen van het gebed te zeggen en om de Tora te kunnen voorlezen.
Misjeberach = zegenspreuk met wensen, die wordt uitgesproken nadat iemand is opgeroepen en uit de Tora heeft gelezen.
Misjna = mondelinge leer.
Misjpooche = familie.
Mitswa (mv. mitswot) = gebod, goddelijke opdracht, de Tora bevat 613 ge- en verboden.
Mitswe Jiddisj = voor mitswa. In de spreektaal gebruikt als aanduiding voor erefuncties in de synagoge en voor goede daden die men doet.
Mitswot asee = positieve mitswot: opdrachten om iets te doen.
Mitswot lo ta’asee = negatieve mitswot, wat verboden is om te doen.
Modee ani = ‘ik dank’. Het begin van het eerste ochtendgebed.
Moesaf = toegevoegd gebed op Sjabbat en feestdagen.
Moesar =leer van de joodse ethiek.

N
Naches = vreugde.
Nasj = lekkers, snoep. Traditioneel op vrijdagavond.
Natisjen = natafelen.
Nechama = troost.
Nesjomme = ziel
Nigoen = melodie.
NIK = Nederlands Israelitisch Kerkgenootschap.

O
Oelpan = intensieve Ivriet cursus in Israel.

P
Parasja = de wekelijkse afdeling van de Tora die in de synagoge wordt gelezen.
Parsje = Jiddisj voor parasja.
Parsjiot = mv. van parasja. Zie ook sidra.
Pasoel = ‘ongeschikt’, niet geoorloofd.
Peies = de slaaplokken die door ultra-orthodoxe mannen niet worden geschoren.
Pesach = Joods Paasfeest.
Peticha = ‘opening’. Het openen van de deuren van de Aron Hakodesj, een erefunctie in de synagoge.
PIG = Portugees Israelitische Gemeente.
Pijoet = liturgisch gedicht.
Pikoeach nefesj = uitzondering op de mitswot, om iemands leven te redden.
Poeriem = Lotenfeest. Feestdag waarop kinderen zich verkleden, naar aanleiding van de gebeurtenissen die in het boek Ester worden beschreven. Zie ook: megillat Ester
P’soekee Dezimra = lofzangen op God, onderdeel van de ochtenddienst.

R
Rachmones = mededogen.
Rebbe = rabbijn.
Refoe’a = ‘genezing’.
Retsoe’a = leren riem die onderdeel is van de tefilien.
Rodeef = iemand die het leven van een ander direct bedreigt.
Rosj hasjana = nieuwjaar.

S
Seder/seider = avond waarop de uittocht van de joden uit Egypte en de bevrijding van de slavernij herdacht wordt.
Sefardiem = joden die (oorspronkelijk) afkomstig zijn uit Spanje, Portugal en het Middellandse Zeegebied.
Sefer = boek.
Sefer Tora = Torarol.
Siach Jitschak = naam van de orthodoxe sidoer in Nederland.
Sidoer = gebedenboek.
Sidra = deel van de Tora dat op Sjabbat wordt gelezen.
Siertorens = zilveren versiersels in de vorm van torens die ter verfraaiing boven op de houten handvaten van de Torarol worden gezet.
Sjabbat = wekelijkse rustdag en de belangrijkste feestdag uit het jodendom. Begint op vrijdagavond bij zonsondergang tot zaterdagavond zonsondergang.
Sjabbat sjalom = begroeting op Sjabbat.
Sjabbesdiek = geschikt voor Sjabbat.
Sjachariet = ochtenddienst.
Sjadchen = koppelaar(ster).
Sjadchenen = koppelen.
Sjaddaj = een van de aanduidingen van God, vaak vertaald met ‘Almachtige’.
Sjalach et ami = ‘laat mijn volk gaan’. Bekende uitspraak van Mosje tot de farao (Sjemot 10:3).
Sjalhomo = organisatie voor joodse homo- en biseksuelen
Sjammasj/sjammesj = functionaris in de synagoge die gastheer is en belast met de zorg voor de rituele voorwerpen.
Sjavoe’ot = Wekenfeest.
Sjechina = de aanwezigheid van God in de wereld, vrouwelijk aspect van God.
Sjehechejanoe = ‘die ons in leven heeft gehouden’. Lofzegging.
Sjeimes = gebed voor de stervenden.
“Sj’ma Jisraeel” = ‘hoor Israel’. Beginwoord van het kerngebed van de joodse godsdienst.
Sjemot ‘namen’ = Tweede van de vijf boeken van Mozes, ‘Exodus’ in het Latijn.
Sjiwwe, Sjiwwa = rouwperiode van 7 dagen na het overlijden van een direct familielid of een echtgenoot.
Sj’monee Esree = ‘achttien’. Andere benaming voor Amida.
Sjo’a = ‘catastrofe’, vernietiging van de joden in de Tweede Wereldoorlog.
Sjocheet = rituele slachter.
Sjoel = synagoge.
Sjoelchan = Aroech Letterlijk: gedekte tafel. Codificatie van regels en voorschriften.
Sjofar = ramshoorn , waarop in de synagoge wordt geblazen in de dienst van Rosj Hasjana en Jom Kippoer.
Sjolent = stoofgerecht dat voor het begin van Sjabbat in de oven gaat en daar op de laagste stand gaar gestoofd wordt, zodat het Sjabbatmiddag = kan worden gegeten. Ook wel sjalet genoemd.
Sjomeer = bewaker, opzichter.
Sjomeer mitswa = iemand die zich aan de mitswot houdt.
Sjomeer sjabbat = iemand die zich aan de regels van Sjabbat houdt.
Sjtieble = kleine synagoge.
S’licha = ‘vergeving, excuses’.
Snoge (esnoga) = Portugese synagoge.
Sofeer = schrijver. Iemand die gespecialiseerd is in het schrijven van Torarollen.
Soucher = handelaar.

T
Ta’am sjabbat = ‘smaak van Sjabbat’. Die dingen die passen in de sfeer van Sjabbat.
Tachanoen = smeekgebed.
Tahara = rituele reiniging van een gestorvene.
Taharat misjpacha = reinheid van het gezinsleven. De regels rond seksualiteit en menstruatie.
Talliet = gebedsmantel.
Talliet gadol = ‘groot talliet’. Gebedsmantel.
Talliet katan = ‘klein talliet’. Lap stof die onder de kleding wordt gedragen met aan vier hoeken tsietsiet.
Talmoed = verzameling commentaren op de mondelinge traditie (Misjna) en het commentaar daarop (Gemara).
Tatte = vader.
Tefilla = gebed.
Tefilien = gebedsriemen.
Tekia = toon van de sjofar.
Tenach = acroniem voor vijf boeken van Mozes, Profeten en Geschriften (Tora, Nevi’iem, Ketoeviem).
Tesjoewa = ‘terugkeer, inkeer’.
Tikoen olam = herstel, heel maken van de wereld.
Tisja Be’av = Negende Av. Treurdag om de verwoesting van de tempel, waarop orthodoxe joden vasten.
Toches = achterwerk.
Toe Bisjwat = Nieuwjaarsfeest van de bomen
Toledot = generaties, geschiedenis.
Tora = de vijf boeken van Mozes: Bereesjiet, Sjemot, Wajikra, Bemidbar en Dewariem.
Treife = niet-kosjer, onrein.
Tsedaka = rechtvaardigheid, liefde jegens de medemens.
Tsietsiet = de schouwdraden aan de vier hoeken van het talliet.
Tsnijoet = ingetogenheid, zedigheid.

U
Unbeschrieën = afkloppen!

W
Wajikra = ‘en Hij riep’. Derde boek van de vijf boeken van Mozes. In het Latijn ‘Leviticus’.

Z
Zemirot = Sjabbatsliederen.
Zichrono livracha = ‘zijn nagedachtenis zij tot zegen’. Wordt ook afgekort tot Z”L
Zichrona livracha = ‘haar nagedachtenis zij tot zegen’.
Zionisme = politieke stroming ontstaan in het begin van de 20e eeuw met als doel het joodse volk terug te brengen in Israel.