NIK: Parsja 24 Tsav (Wajikra/Leviticus 6:1-8:36)


Aharon krijgt nadere instructies voor de offers: wat, waar en hoe van de offers gegeten mag worden. Het vuur op het altaar moest altijd blijven branden. Ook dankbaarheids- en vrijwillige offers komen aan de orde. Bloed en bepaalde vetdelen mogen niet gegeten worden. Het vlees van het offer moet rein zijn en ook degene die ervan eet moet rein zijn.

De gehele gemeente werd bijeengeroepen om Aharon, zijn zoons en de
Tempelvoorwerpen in te wijden. Mosje kleedde Aharon en zijn zoons in de
priesterkledij en zalfde het heiligdom en Aharon. Aharon bracht de
offers, precies zoals hem was voorgeschreven. Aharon en zijn zonen
moesten zeven dagen en nachten bij de ingang van de Tent der Samenkomst
blijven in verband met de ambtsaanvaarding.

Numerieke gegevens: Tsav is de 25e van de 54 sidrot, de 2e sidra van de
10 van Wajikra. Tsaw bevat 97 pesoekiem, 9 ge- en 9 verboden.

Inhoud Eerste Alija Koheen (6:1-11)

Na de beschrijving van de verschillende offers wordt nu de dagelijkse
dienst in het Mikdasj (Heiligdom) beschreven. Vlak voor de
ochtendgloren werden de brandstapels op het altaar verzorgd. De eerste
taak was het verwijderen van het as van het altaar. Het as moest naast
het altaar worden neergelegd. Deze taak heet Teroemat hadesjen. Daarna
trok de koheen andere kleding aan van iets mindere kwaliteit en bracht
het as naar een ?reine? plaats. Het vuur moest altijd blijven branden
en mocht niet uitgaan.

G’d sprak tegen Mosje als volgt: “Gebied Aharon en zijn zoons als
volgt: dit is het voorschrift van het brandoffer. Het is het brandoffer
dat op het vuur, op het altaar blijft de hele
nacht tot de ochtend en het vuur van het altaar moet daarop (lett.: in het) blijven branden” (Wajikra 6:1).

Op het vuur– dit slaat volgens de Talmoed (B.T. Joma
45) op het grootste vuur op het altaar (daarnaast waren er ook kleinere
vuren). Interessant is hierbij de idee dat alles wat groots is een
bepaalde nederigheid ten toon moet spreiden. We zien dit ook bij het
verschil tussen gewone mensen en kohaniem. Wanneer wij de Sjemoné-Esré
(het achttiengebed) dawwenen, moeten we alleen bij het begin en het
einde van de eerste en het begin en het einde van de dank-beracha
(modiem) buigen maar de kohaniem moesten aan het begin en aan het einde
van iedere beracha buigen (B.T. Berachot 34). Rasjie legt dit als volgt
uit:?Hoe groter men is hoe meer men moet buigen om nederig en
bescheiden te blijven?. Deze gedachte wordt hier aangeduid bij het
grootste vuur op het altaar. In de Tora is de letter ?mem? in het woord
mOKDA (vuur) kleiner geschreven dan de rest van de letters.

en het vuur van het altaar moet in het blijven branden– wat betekent in het? De Tora kan niet op het altaar
bedoelen want dat staat al geschreven in pasoek 5 “het vuur op het
altaar” en pasoek 6 ?permanent vuur moet brandend blijven op het
altaar?. ?In het? slaat op de tijd (het voorgaande ?de hele
nacht?):?Het vuur moet op het altaar gedurende de hele nacht blijven branden?. Zo legt ook de Rasjbam, de kleinzoon van Rasjie, deze frase uit.

Hemels en aards vuur
Er is echter ook nog een mogelijke andere interpretatie. Volgens de
Midrasj Rabba (Tsav 7) daalde er Hemels vuur af, dat het altaar van
binnenuit en op het bovenvlak verwarmde terwijl het gewone, aardse vuur
daarbovenop brandde. Het Hemelse vuur ondersteunde het aardse vuur.
Daardoor verbrandden het hout en het brons van het altaar niet.

Dit beantwoordt hoe het mogelijk was, dat het altaar niet kapot ging
hoewel het vuur daar dag in dag uit constant brandde gedurende
honderden jaren. Het Hemelse vuur in/op het alt

Advertentie (4)