Reunie op Bronbeek, deel twee


Rob Cassuto bezocht de reunie van ex-geinterneerden van vrouwenkampen op Midden-Java. Zijn gedachten dwaalden af en toe af naar vervlogen tijden. Niet echt een Joods onderwerp…. of toch wel? Vervolg van een eerdere column.

Het landgoed Bronbeek bij Arnhem bergt een bloeiend Indisch restaurant
onder de naam Kumpulan. Als je daar zit, tenminste in het oude gedeelte
– want er is een uitbreiding aan vastgebouwd van moderne snit – in dat
oude gedeelte dus heerst een authentieke Indische sfeer. Zachtgroene
muren, stevige pilaren, wuivende palmen in potten, ruime zitjes, je
krijgt een idee van hoe een Indische ‘soos'(societeit) – de bakermat
van het sociale leven van de Hollandse kolonialen in de Indisch stadjes
van de tempo doeloe- moet hebben aangevoeld. Indisch zijn ook de oudere
dames die mij opscheppen uit de pittig geurende bakken met sambalans.

Met mijn bordje schuif ik voor mijn pauzehap tijdens de reunie aan bij
een paar druk pratende medereunisten-dames. Ze halen kampherinneringen
op en ik zet mijn oren gretig open. Ik weet bijna niks meer; de dames
zijn een paar jaar ouder dan ik en hebben veel bewust meegemaakt. Ze
zijn nu zo tegen de zeventig en vroeger in het kamp Ambarawa waren ze
meisjes van zo’n jaar of tien twaalf.

‘Weet je nog, de nonnen in Ambarawa, ze hadden zo van die witte kappen,
heel wijd, met van die grote vleugels en helemaal aan het eind zo’n
flapje dat weer terugbuigt’

Ik zie het zo voor me, in de vorm van Sally Field die als de Flying Nun voorbijvliegt.

‘Die kappen moesten ze stijven met stijfsel, maar ja toen was de
stijfsel op, en gingen ze zo treurig hangen, die kappen, in de
kreukels, toen hebben ze ze maar afgelaten.’

Dat zie ik ook voor me, die kappen, helder wit met enorme glanzende
vleugels, die kappen die opeens verleppen en verschrompelen als
verdorste bloemen in de brandende zon.

‘En deden ze toen wat anders op?’ waag ik mij er tussen.
‘Toen deden ze hoofddoekjes op’
‘En als we gingen baden’ , komt een andere dame ertussen, ‘gewoon in de
buitenlucht, waren we naakt, met z’n allen, we kenden geen schaamte
meer, maar de nonnen deden eerst een doek om en dan baadden ze zich,
heel kuis.’
‘ Ach ja, we waren allemaal naakt en dan kwam er een Jap voorbij en dan bogen we allemaal in ons blootje.’

Dat weet ik ook uit de verhalen, voor de Jap, ook de geringste, moest
je buigen, en waar je ook mee bezig was, je moest het onderbreken en
buigen, als een knipmes, je bovenlichaam moest strak voorover kiepen in
een hoek van zestig graden boven de lendenen en als je het niet goed
deed kreeg je een klap. Gek als peutertje moet ik dat ook vele malen
hebben gedaan.

‘ En al die oudere vrouwen, die waren zo mager geworden, hun vel hing er in plooien bij, alsof ze lege zijtassen hadden.’
‘ Ik dacht steeds, het houdt nooit op, iedereen gaat dood’, zegt een van de dames
De andere dame gaat er snel overheen:
‘We hadden een clubje vrouwen, die waren steeds bezig met hoe Amsterdam
eruit zag, hoe de straten liepen en de steegjes, ik niet, ik was te
jong, maar veel vrouwen kwamen uit Amsterdam.’
‘ En recepten, he, steeds maar recepten uitwisselen en fantaseren over wat je ging klaarmaken na de oorlog.’

Dat had ik ook vaak gelezen in allerlei kampboeken, recepten
uitwisselen en verzinnen, een favoriete bezigheid van de hongerenden.

Wij hadden ons bordje nasi rames op. De dames namen afscheid van
elkaar, eentj ging er weer terug naar Canada, was speciaal hiervoor
naar Arnhem gekomen.
Ik ging een wandeling maken langs de monumenten die naast elkaar op het Bronbeeks gazon staan.

Dan een gedenkteken voor de Jongenskampen, als jon

Advertentie (4)