Franse literaire prijs postuum toegekend


De op een na hoogste Franse literaire prijs, de prix Renaudot, is maandag postuum toegekend aan de joodse schrijfster Irene Nemirovsky voor een onvoltooid manuscript, ‘Suite Francaise’, twee delen van wat een vierdelige roman had moeten worden over de verhoudingen tussen joodse en niet-joodse Fransen.

Het manuscript werd na ruim 60 jaar door de dochter van Nemirovsky naar
uitgeverij Denoel gestuurd en vervolgens aan uitgevers in 17 landen
verkocht. Het boek is een combinatie van twee romans. Een ervan
beschrijft de exodus van 1940, toen Parijse joden de stad ontvluchtten,
de tweede gaat over de eerste jaren van de nazibezetting van Parijs.

Literaire critici prijzen Suite Francaise als het belangrijkste werk
over het leven in oorlogstijd sinds het Dagboek van Anne Frank, ondanks
de vaak pijnlijk onthullende confrontatie met het Franse
collaboratieverleden.

Met haar eerste roman, ‘David Golder’ wist de toen 26-jarige Nemirovsky
direct de harten van literair Parijs te veroveren. Maar toen de nazi’s
Frankrijk binnenvielen werd de schrijfster, dochter uit een bemiddelde,
uit de Oekaiene geemigreerde joodse bankiersfamilie, door allen die
haar eerst zo luidkeels hadden bewonderd en bemind aan haar lot
overgelaten.

Nemirovsky probeerde van alles om aan de handen van de nazi’s te
ontsnappen: ze liet zich katholiek dopen en zocht met haar gezin een
veilig heenkomen in de Bourgogne, ze richtte smeekbeden aan het adres
van de Duitse ambassadeur in Parijs en aan maarschalk Petain, maar
alles tevergeefs: in juli 1942 werd Nemirovsky opgepakt en naar
Auschwitz gedeporteerd. Daar overleed ze een maand later, 39 jaar oud,
aan tyfus. Haar man Michel Epstein en diens broers en zuster werden
later opgepakt. Vermoedelijk werden zij omgebracht in de gaskamers van
Auschwitz.

Nemirovsky had twee dochters die, naar verluid, de oorlog overleefden
omdat ze een Duitse officier aan zijn eigen kind deden denken. Denise
en Elisabeth werden tot het einde van de bezetting door een katholieke
vrouw van het ene onderduikadres naar het andere gebracht. Denise
Epstein slaagde erin de in leer gebonden schriften waarin haar moeder
haar laatste werk had opgeschreven, ongeschonden door de oorlog 
te krijgen. “Ik heb de schriften pas in 1954 voor het eerst
opengeslagen”, vertelt de nu 75-jarige Denise. “Ik werd zo kwaad. Ik
las de prachtige heldere inzichten van mijn moeder en voelde me
overweldigend verlaten.”

Het duurde tot in de jaren ’70 voor Denise besloot de schriften van
haar moeder te gaan lezen. “Ik was ze eigenlijk een beetje vergeten,
maar toen had ik een
overstroming in mijn huis en kreeg ik ze toevallig in handen bij het in
veiligheid brengen van mijn spullen.”

De eerste roman, getiteld “Storm in juli”, was met de schrijfmachine
geschreven. De tweede, Dolce, vanwege de papierschaarste in een
priegelig handschrift. Twintig jaar heeft Denise Epstein besteed aan
keer op keer het lezen en overschrijven van de teksten van haar moeder.
“Ze verstond de kunst om mensen in de ziel te kijken en met woorden
muziek te maken. Het heeft me vele jaren gekost voor ik afstand kon
nemen van de teksten en ze niet meer als dochter van de schrijfster te
lezen maar gewoon als lezer”, zegt ze.

Bron: www.12move.nl

Zie ook: www.telegraph.co.uk

Advertentie (4)