Parsja 17 Sjemot (Exodus 1:1-6:1)


SJEMOT (namen): Exodus 1:1-6:1. Er kwam een nieuwe Farao, ‘die Joseef niet gekend heeft’. Inmiddels hebben de zonen van Ja’akov zich zeer sterk vermeerderd. Farao wordt bang en maakt hen tot slaven. Als ze zich toch verder uitbreiden geeft hij de vroedvrouwen opdracht pasgeboren zoontjes te doden. Zij doen dit echter niet.


Een Leviet, Amram, huwt een vrouw uit dezelfde stam en zij krijgen een
zoontje, dat in een waterdicht mandje in de Nijl wordt gezet. Batja,
een dochter van Farao vindt hem, redt hem en de grote zus van de baby,
Mirjam, biedt aan een voedster voor hem te vinden. Later brengt ze hem
naar Batja, die hem Mosje noemt. Volwassen geworden ziet Mosje hoe een
Joodse man geslagen wordt door een Egyptenaar. Hij brengt hem ter dood
en verbergt hem onder het zand. Hij begrijpt dat zijn leven in gevaar
is en vlucht naar Midjan, waar hij gastvrijheid vindt bij de priester
Jitro. Hij huwt zijn dochter Tsippora en zij krijgen twee zonen. Dan
wordt Mosje geconfronteerd met het brandende braambos, waar G’d hem
opdraagt het Joodse volk naar het Beloofde Land te leiden. Mosje verzet
zich tegen deze opdracht en denkt dat het volk hem niet zal geloven,
maar G’d geeft hem drie wonderen, zodat het volk hem wel als gezonden
zal geloven. Ook zegt Mosje dat hij een slechte spreker is; G’d belooft
dat Aharon zijn woordvoerder zal zijn. Mosje, Tsippora en hun zonen
gaan op reis, maar onderweg treedt G’d tegen Mosje hard op; Tsippora
begrijpt dat een van hun zonen nog niet besneden is en volvoert de
operatie haastig. Aharon en Mosje gaan samen naar Farao en bepleiten de
vrijlating van het volk, maar Farao treft nog hardere maatregelen. Het
volk raakt ontmoedigd en maakt de broers verwijten, maar G’d belooft
zijn kracht te tonen.

Sjemot is de 1e sidra van Sjemot/Exodus. Bevat geen mitswot.


Koheen, 1:1-17
De 70 zielen die afdaalden naar Egypte worden vermeld om de bevolkingsexplosie te benadrukken.


Met
het boek Sjemot begint de geschiedenis van de Joden in de Egyptische
ballingschap. Volgens de traditie kon het Joodse volk zijn identiteit
bewaren doordat men zijn eigen kleding behield, geen vreemde namen
aannam, men eensgezind was en elkaar niet aangaf bij de overheid en
zijn eigen taal bleef spreken. Taal is een belangrijk nationaal
bindmiddel maar het Hebreeuws heeft veel diepere betekenislagen, die
verloren gaan bij vertaling.
Taal en religie lopen dooreen en worden door binnen het traditionele
Jodendom beleefd als een onverbrekelijke eenheid. Het Hebreeuws
betekent voor ons meer dan alleen een communicatiemiddel. In de Joodse
codex, de Sjoelchan Aroech, wordt deze taal als zodanig intrinsieke
kedoesja – heiligheid – toegekend, omdat het Hebreeuws het medium van
informatieoverdracht tussen G’d en mens is geworden en volgens de
Midrasj deze functie al direct bij de Beri’a – Schepping – vervulde.
Ook Adam sprak Hebreeuws. Het is onze taak te voorkomen, dat ook het
Hebreeuws assimileert. Het mag geen gewone taal worden als alle andere
talen. Een ware linguïst is niet alleen verantwoordelijk voor het
behoud van formeeltechnische linguïstiek; hij wordt geacht ook de
inhoudelijke rijkdom en culturele implicaties van de taal aan zijn
gehoor over te dragen. Het Hebreeuws biedt zijn beoefenaar juist in dit
aspect ongekende mogelijkheden. Iwriet heeft veel meer diepgang.


L

Advertentie (4)

Wekelijkse Nieuwsbrief

Schrijf je in voor onze nieuwsbrief (of klik op het kruisje rechtsboven)