Parsja 23 Wajikra (Leviticus 1:1-5:26)

WAJIKRA: Derde boek van de Tora. Wajikra heet ook Torat Kohaniem – Leer van de Priesters. Een groot deel is gewijd aan de taak van de kohaniem in het (draagbare) Heiligdom.


Daar moesten brand-, vredes- eerstelingen-, zonde- en schuldoffers en meeloffers gebracht worden. Bij alle offers komt zout te pas. Wie een offer brengt, legt de handen op de kop van het dier. De offers worden soms geheel, soms gedeeltelijk verbrand. In het laatste geval is wat overblijft deels voor de koheen, en soms ook voor de aanbieder van het offer.

Koheen 1:1-13. G’d roept Mosje naar de Ohel Mo’eed. Offervoorschriften volgen.

► Mosjé wordt nogal eens afgebeeld met kleine horens. Dit is een gevolg van een verkeerde vertaling van het Hebreeuwse woord “keren”. Keren betekent hoorn maar ook een straal licht. Hoe kreeg Mosjé deze “horens”? De Midrasj vertelt, dat toen hij klaar was met het schrijven van de Tora, er wat inkt over was in zijn pen. Hij haalde de pen over zijn voorhoofd en de druppeltjes inkt werden lichtstralen. Deze Midrasj bevat een enorme diepgang. Het woord Wajikra staat vreemd geschreven. De laatste letter is een kleine Alef, die veel kleiner is dan de rest van de letters. Waarom een kleine Alef? Toen G’d Mosjé na de oprichting van de Tabernakel vertelde dat hij het woord Wajikra – ‘en Hij riep Mosje naderbij’ – moest opschrijven, wilde Mosjé de laatste Alef niet schrijven uit bescheidenheid. Hij vond het niet gepast om over zichzelf te schrijven, dat speciaal hij tot G’d werd geroepen. Liever schreef hij Wajikar – ‘G’d kwam toevallig voorbij’ – alsof G’d niet speciaal Mosjé opzocht. Hoewel Mosjé protesteerde, heeft G’d hem toch opgedragen Wajikra te schrijven. Mosjé gehoorzaamde maar maakte de Alef klein.

Elders in Tenach (I Kronieken 1:1) wordt de genealogie (afstamming) van de mensheid vermeld. Daar staat Adam, Sjet, Enosj etc. waar de Alef van Adam groter is dan normaal (bekend als Alef Rabbati). Aan het begin van de menselijke geschiedenis overheerste het egoïsme. Men was erg egocentrisch. Al in de tweede generatie wordt de wereld te klein voor Kain en Hewel (Abel) om in harmonie samen te leven. Kain doodde Hewel uiteindelijk. Binnen tien generaties was de aarde zó corrupt dat de wereld gevuld was met geweld (Berees¬jiet 6:11). De Alef van de mens werd Rabbati (groot), zijn ego werd zo opgeblazen dat hij alleen aan zichzelf dacht en zich verder niet druk maakte over het wel en wee van anderen. Daarom kon hij vervallen tot geweld, roof en moord. Op een dergelijke corrupte maatschappij was het enige effectieve antwoord de zondvloed. We zien dit ook nog tegenwoordig: wanneer een volksleider hoogmoedig wordt, volgen geweld en moord onvermijdelijk. Het leiderschap van Mosjé was totaal anders. Na de zonde van het gouden kalf wilde G’d het hele volk vernietigen. Mosjé zou de stamvader worden van een nieuw Joods volk. Mosjé sloeg het aanbod af. Integendeel, hij redde het volk met zijn smeekbeden. Het volksbelang ging voor zijn eigen belang.

Meteen na de afdaling van de berg Sinai zien we, dat Mosjé Rabbenoe niet direct naar zijn familie ging – hoewel hij veertig dagen was weggeweest – ma

Advertentie (4)