Sabra en Sjatila: een reconstructie

Iedereen heeft het de laatste weken over de moordpartij in de Libanese vluchtelingenkampen Sabra en Sjatila. Maar wat is er nu precies gebeurd? Waarom trokken de christelijke Falangisten die kampen binnen? En had Israël daar nu wel of geen opdracht toe gegeven? R.G. Kern dook in het dikke onderzoeksrapport dat de commissie-Kahan na de gebeurtenissen samenstelde en las alle verklaringen. Voor iedereen die geen tijd heeft om dat te doen: een samenvatting met de belangrijkste feiten.

Op 25 september 1982 eiste een kwart miljoen demonstranten in Tel Aviv het aftreden van de regering Begin. De Israëlische regering kwam onder grote druk te staan en stemde in met een onderzoek naar de ware toedracht van de moordpartijen in Sabra en Sjatila. Premier Begin ging akkoord met de vorming van een onderzoekscommissie onder leiding van de voorzitter van het Israëlische hooggerechtshof, Jitschak Kahan. De commissie bestond verder uit Aharon Barak, rechter bij het hooggerechtshof en Yona Efrat, een hoge generaal buiten dienst die vanwege zijn kennis van oorlogs- en legeraangelegenheden aan de commissie werd toegevoegd. De commissie beschikte over een uitgebreid onderzoeksteam, geleid door de openbare aanklagers Dorith Beinisch en Edna Arbel. De commissie heeft zestig zittingen gehouden en hoorde 58 getuigen, onder wie enkele ministers en hoge officieren. Voorts had de commissie toegang tot de notulen van kabinetszittingen en geheime verslagen van het leger. De commissie publiceerde op 7 februari 1983 het eindrapport.AchtergrondenIn 1975 brak in Libanon een burgeroorlog uit, die volgde op gevechten tussen de christelijke milities onderling en de komst van meer dan 10.000 PLO-strijders. Deze PLO-strijdgroepen waren in de jaren 1970 en 1971 op gewelddadige wijze door koning Hoessein uit Jordanië verdreven. Met de komst van de PLO werd de Palestijnse aanwezigheid in Libanon aanzienlijk versterkt. De Libanese regering in Beiroet was te zwak om de PLO aan banden te leggen. Hierdoor kon de PLO vanuit Libanees grondgebied vrijelijk acties ondernemen op Noord-Israël. De PLO steunde de eisen van de Libanese moslims voor staatkundige en economische hervormingen en de moslims op hun beurt steunden de strijd van de PLO tegen Israël.In 1975 vielen de Falangisten, een christelijke militie, een bus met Palestijnse arbeiders aan. In januari 1976 werd de christelijke stad Damour door de PLO veroverd en vernietigd. De christelijke inwoners werden vermoord of vluchtten de stad uit, met duizenden tegelijk. In augustus 1976 veroverden christelijke milities het Tel Zaatar-vluchtelingenkamp en vermoordden zij duizenden onschuldige Palestijnse burgers. Het verlies aan mensenlevens in deze burgeroorlog wordt op honderdduizend geschat, onder wie vele kinderen.Vanaf 1978 zag Israël zich door de vele bloedige aanslagen op zijn grondgebied genoodzaakt om radicale maatregelen te nemen tegen de PLO-bases in Zuid-Libanon. In maart 1978 viel het Israëlische leger daarom Zuid-Libanon binnen, verdreef de PLO uit dat gebied en bleef daar drie maanden lang. Ondertussen formeerde Bashir Gemayel, die later tot president van Libanon werd gekozen, een christelijke eenheidsmilitie genaamd de Forces Libanaises. In de loop van 1981 escaleerde de situatie. Er braken gevechten uit tussen Syrische troepen en de falangistische Forces Libanaises, en tussen de PLO en Israël. Israël bombarbeerde Palestijnse, maar ook Syrische doelen en als reactie hierop plaatste Syrië in de Bekaa-vallei Russische SAM-2 en SAM-6 raketten. Het was alleen aan de onvermoeibare inzet van Reagans speciale afgezant Philip Habib te danken dat er een bestand werd bereikt, dat bijna een jaar stand hield.In juni 1982 pleegden Palestijnse terroristen een moordaanslag op Sjlomo Argov, de Israëlische ambassadeur in Engeland. Israël zag hierin een daad van bestandschending en het Israëlische leger begon aan een campagne die Vrede voor Galilea genoemd werd. De Israëlische bedoeling was tweeledig

Advertentie (4)