Parsja 34 Kedosjiem (Wajikra 19:1-20:27)


KEDOSJIEM (heiligen) bevat een grote hoeveelheid ge- en verboden. We kunnen een bepaalde kedoesja verwerven door de mitswot te vervullen. Het Jodendom is echter niet alleen een doe-religie. Wij moeten er ook bij voelen en denken. Wij moeten ook in ons dagelijkse gedrag heilig blijven.

Verder moeten wij onze ouders eren en de Sjabbat houden. Wij mogen ons niet richten op afgoderij, noch afgoden maken. Offers
moeten op juiste wijze worden gebracht in de Tempel. De hoeken van het
veld mogen niet worden afgemaaid, zodat arme mensen te eten zullen
vinden. Stelen en vals zweren worden verboden. Men mag niet vloeken en
geen struikelblok voor een blinde plaatsen (dit laatste betekent: men
mag anderen niet misleiden). Salarissen moeten op tijd betaald worden.
Betaal ook de babysit op tijd!

Kedosjiem is de 34e parsja


Koheen, 1e alija, 19:1-14
Men mag het salaris van een werknemer niet laten overnachten.


Het getuigt van fatsoen om werknemers op tijd te betalen. Dit is
een zaak van wederkerigheid. De arbeider heeft werk geleverd dus moet
de werkgever betalen. Toch vindt de Tora het nodig om op twee plaatsen
hiervoor te waarschuwen: “Gij zult de betaling van de dagloner niet tot de ochtend laten liggen.” (Wajikra 19:13) In het vijfde Boek van de Tora wordt dit herhaald: “Gij
zult niets tekort doen aan de arme en behoeftige dagloner onder uw
broers of onder uw vreemdelingen, die in uw land zijn, binnen uw
poorten. Op zijn dag zult gij hem zijn loon geven en daarover zal de
zon niet ondergaan; want arm is hij en daarop richt hij zijn verlangen;
opdat hij niet wegens u G’d zal aanroepen en bij u een zonde zou zijn.”
(Dewariem 24:14-15)

De Talmoed gaat dieper in op de verhouding tussen de beide
verboden. In B.T. Bawa Metsia (110b) zeggen onze Wijzen, dat het verbod
“Gij zult niet laten overnachten” spreekt over een arbeider die overdag
gewerkt heeft. De tijd van betaling bestrijkt de hele nacht. Heeft men
het voor het ochtendgloren niet aan de arbeider betaald, dan overtreedt
men het verbod “Gij zult het salaris niet laten overnachten” met het
aanbreken van de morgen. Het verbod “De zon mag er niet over ondergaan”
spreekt van de arbeider die ‘s nachts gewerkt heeft. Aan hem kan men de
hele dag nog betalen en men overtreedt het verbod van te laat betalen
pas bij zonsondergang. Interessant is dat de Misjna (ibid.) de verboden
uitbreidt tot de huur van dieren en de huur van voorwerpen (zoals
auto’s tegenwoordig). Voorgaande gaat uit van een werkgever die bereid
is om te betalen. Wil men echter helemaal geen salaris uitkeren, dan
overtreedt men vijf verboden.
Tijdig betalen is dus belangrijk. De Chagamiem verklaren op de pasoek:
“Daarop richt hij zijn verlangen” – hetgeen in het Hebreeuws letterlijk
is “naar zijn salaris tilt hij zijn ziel op”, dat iedereen die salaris
achterhoudt als het ware zijn ‘ziel’ wegneemt (ibid. 112a). De vraag is
alleen wiens ziel hier wordt weggenomen.

Hierover bestaat een meningsverschil tussen Rav Hoena en Rav
Chisda. De een is van mening dat men door weigering te betalen zijn
eigen leven op het spel zet, terwijl de ander stelt dat hier de ziel
van de bedrogen werknemer bedoeld wordt. Volgens Rasji (1040-1105)
wordt de werkgever gestraft, omdat zijn daad gelijk wordt gesteld met
een aanslag op het leven van de werknemer. De zegsman, die stelt dat de
ziel van de werkgever wordt weggenomen, getuigt van diep psychologisch
inzicht. Het is namelijk alsof deze geen ziel meer heeft. Hij is
harteloos en gevoelloos geworden. Beiden benadrukken de ongevoeligheid
in het intermenselijk verkeer

Advertentie (4)