LJG: Sidra Bemidbar, (Numeri) 1:1-4:20

Het woord midbar, dat we gewoonlijk vertalen met ‘woestijn’ of ‘woestenij’ roept beelden op die doen denken aan het landschap van Lawrence van Arabië, schrijft rabbi Jonathan Magonet in zijn bespreking van sidra Bamidbar.

Sidra BAMIDBAR door Jonathan Magonet

Het woord midbar, dat we gewoonlijk vertalen met ‘woestijn’ of ‘woestenij’ roept beelden op van onafzienbare zandvlaktes met duinen, een brandende zon, eventueel een karavaan met kamelen die wankelen onder hun last, mannen die ernaast voortzwoegen en de hoop op een oase met water, ergens voorbij de volgende heuvelrij. Het landschap van Lawrence van Arabië. Misschien ook een rotsachtig gebied zonder begroeiing, een snijdende wind en in de verte de brul van een bedreigend dier. Dat kan dat ook nog waar zijn, maar het woord wordt ook gebruikt specifiek als tegenstelling met het Hebreeuwse woord ‘carmel’.

De profeet Jeremia beschreef de vernietiging van de wereld met een omkering van het scheppingsverhaal: ‘Ik zag de aarde en ze was tohoe wawohoe – woest en doods.’ (Jer. 4:23). In één van zijn omkeringen beschrijft hij de ‘carmel’, waarmee hij lijkt te bedoelen ‘bewerkt land’, een bewoonde plaats, die terugkeert tot een staat van ‘midbar’: ‘braakliggend land’ waar geen mens is die de grond bewerkt. Dit roept een geheel ander beeld op van de betekenis van het woord ‘midbar’. ‘Woestenij’ of ‘woestijn’ lijkt te wijzen op levenloosheid, leegte en dreiging; ‘onbewerkt land’ houdt de mogelijkheid van nieuw leven in zich, als de vaardigheden van de mens de aanwezige mogelijkheden tot ontwikkeling brengen.

In het boek Bamidbar [Numeri], dat begint met deze sidra, toont beide mogelijkheden. In de eerste tien hoofdstukken wordt de ideale inrichting van het kampement beschreven voor de Israëlieten die de wildernis intrekken. Het Heiligdom [tabernakel] staat in het midden, zijn onderdelen worden zorgvuldig bewaakt, opgebouwd en afgebroken door de Levieten. Daaromheen staan de stammen in de juiste volgorde opgesteld, klaar voor de tocht.

Enkele hoofdstukken zijn gewijd aan het oplossen van problemen van samenhang en zuiverheid van de gemeenschap. Alles is zo goed mogelijk naar de menselijke maat georganiseerd en geregeld. In hoofdstuk tien klinken de trompetten en vertrekken ze in een volmaakte formatie, achter de wolk aan.

Maar vanaf hoofdstuk elf, als de tocht werkelijk is begonnen, stort alles in. Er is onvoldoende water en voedselvoorraad, de leiding heeft het contact met de mensen verloren, er komt opstand en deze generatie is gedoemd haar leven in de ‘wildernis’ te slijten. Theorie en werkelijkheid botsen. “De mens wikt, maar God beschikt.”

Er zijn twee gezegdes, die gaan over de ‘wildernis’ die het leven ons biedt. We kennen uit de overlevering de tekst: ‘Het zal je niet gegeven zijn de taak te voltooien, maar je ma

Advertentie (4)