Herinneringen en overpeinzingen bij het overlijden van Henriëtte Boas

Jitsgak Moëd – de laatste voorzitter van de Nederlandse Zionistenbond (NZB) – over zijn contact met deze "bewonderenswaardige vrouw".

In de vijftiger jaren, ze was toen dus van middelbare leeftijd, werd zij gehaat door het zionistische establishment. Op Algemene Vergaderingen van de Nederlandsche Zionistenbond stelde ze moeilijke vragen en plaatste snedige opmerkingen. En de besturen van destijds hadden daar kennelijk moeite mee. Sommige andere ?medestanders" (zo werden de leden destijds aangesproken) trouwens ook. Op een Ivriet-seminar van het Tarboet-ressort, geleid door Jo Melkman (tegenwoordig dr. Josef Michman), werd zij zelfs niet toegelaten en hardhandig verwijderd. Ik ben er nog steeds niet achtergekomen wat de exacte reden voor deze vijandschap was. In elk geval heeft het de invloed van deze bijzondere intellectueel aanzienlijk beperkt. Een Algemene Vergadering zónder Jetje Boas was overigens nauwelijks denkbaar. Zij (en trouwens ook haar broer Sal) heeft het intellectuele peil van die vergaderingen aanzienlijk verhoogd. En dat deed zij trouwens met veel meer uitingen in joods Nederland. Emotionele betrokkenheid enerzijds en een bijzondere intellectuele begaafdheid anderzijds ? gekoppeld aan een fenomenaal geheugen – waren de kenmerken van de bijdragen van juffrouw (je mocht haar nooit met ?mevrouw? aanspreken) Boas aan de joodse gemeenschap in Nederland.In de bundel Markante Nederlandse Zionisten (De Bataafse Leeuw 1996) staan twee artikelen van haar hand. De eerste gaat over Mirjam Gerzon-De Leeuw; de tweede is een weergave van de geschiedenis van de Nederlandse Zionistenbond na de bevrijding, een waarschijnlijk onmisbare schakel in de serie bronnen over deze destijds roemrijke organisatie. Het verhaal over Mirjam is van een eenvoudig en aansprekend verhaal over een van de meest markante zionisten die Nederland heeft voortgebracht. Uit haar spaarzame commentaar blijkt hoezeer Henriëtte zich verwant voelde met deze figuur, een toonbeeld van de verwantschap tussen Nederlandse joden en Israël en Nederlandstalige Israëli?s. Deze verwantschap blijkt ook uit de band die zij bleef onderhouden met de Irgun Olei Holland. Zij leverde de meest gelezen bijdrage aan Oleh ? het blad van de Nederlandstalige Israëli?s. Door haar bijdragen bleven de Nederlandse Israëli?s op de hoogte van de dingen waar zij (en wij) belangstelling voor hadden. Ook alle Israëlische ambassadeurs in Nederland kregen door haar wekelijkse verslagen inzicht in wat zich hier afspeelde, dat voor hen van belang was. Op haar is de spreuk van de middeleeuwse dichter Jehoeda HaLevi van toepassing: ?Mijn hart is in het oosten, maar ik leef in een uithoek van het westen.? Als correspondente van Ha?aretz en van The Jerusalem Post heeft zij ook de Israëlische lezer op de hoogte gesteld van hetgeen zich in Nederland afspeelde. Haar emotionele verbondenheid met Israël was waarschijnlijk bepalend voor haar gedrag.Zij verdient meer aandacht dan een aantal ?In Memoriams?. Over haar publicaties en wat zij heeft betekend voor joods Nederland is een diepgaande studie nodig. De geschiedenis van joods Nederland is niet compleet zonder dat haar gegevens erbij betrokken zijn. Ik vermoed overigens dat haar bezit nog een aanzienlijke documentatie bevat over ons aller verleden van de laatste honderd jaar ? de archivering daarvan zal waarschijnlijk binnenkort een aanvang nemen. Haar encyclopedisch geheugen is echter onvervangbaar.Een paar persoonlijke herinneringen. Ik vind het voorrecht haar te hebben gekend. We hebben vele korte gesprekken gevoerd. Kort en krachtig en duidelijk. Lange redevoeringen had zij niet nodig. Voor mij betekende een gesprek met haar een zinvol contact met een respect afdwingende, ongewone en wilskrachtige figuur. Diepe, eerlijke overtuiging gepaard aan een even diepe kennis van zaken betekende voor haar gesprekspartner een intellectueel genoegen.Haar grootvader was een van de oprichters van de Gerard D

Advertentie (4)