Over gezonde baby’s en zieke mensen

De parasja van de week, voor kinderen verteld. Deze week vertelt de Tora over de Briet Mila, en lezen we hoe de priesters tegelijkertijd ook dokters moesten zijn.

Nu Hasjem Mosjé alle regels en wetten voor het volk Israël aan het leren was, vertelde Hij nog eens over dit heel belangrijke voorschrift: "Als een vrouw een kindje krijgt en het is een jongen, dan moet het op de achtste dag na zijn geboorte besneden worden. Als ze weer sterk genoeg is moet ze twee offers brengen als dank dat Hasjem haar geholpen heeft bij de geboorte. Een lammetje en een duif, en als ze geen lammetje heeft om te aan te bieden, dan mag ze twee duiven offeren."Het volgende dat Hasjem aan Mosjeé en Aharon leerde was hoe ze een heel besmettelijke ziekte konden herkennen. In de Tora heet deze ziekte Tsará’at. De moderne naam ervoor is ‘lepra’.Tsará’at was een akelige huidziekte die je heel gemakkelijk van iemand anders kon krijgen. Als iemand vreemde wittige of glimmende plekjes op zijn huid ontdekte moest hij meteen naar Aharon de Koheen Gadol of naar een van de andere priesters gaan om de plekjes te laten zien.Zo werden de priesters ook dokters, want als ze zagen dat de plekjes bij de ziekte Tsará’at hoorden moest de zieke meteen worden opgesloten. Zeven dagen lang moest hij helemaal alleen blijven, om te voorkomen dat niemand anders ook ziek zou worden. Pas als de priester had gezien dat er niet meer plekjes waren verschenen mocht de zieke weer naar buiten. Soms was de ziekte niet over, en dan moest de zieke nog een hele week uit de buurt blijven van de gezonde mensen.En het kon gebeuren dat iemand niet beter werd. Dat was vreselijk, want de zieke mocht niet meer tussen de mensen wonen. Hij moest zijn kleren scheuren en zijn haar laten groeien, zodat iedereen kon zien dat hij ‘metsora’ was. Dat woord betekent ‘iemand die lijdt aan de ziekte tsara’at’. Hij moest zich helemaal bedekken met kleren, zelfs over zijn mond. En als iemand toch bij de zieke in de buurt kwam, moest die als waarschuwing roepen ‘ik ben onrein!’ Zo’n ziek mens mocht pas weer terugkomen in het kamp van de Israëlieten als hij genezen was.Niet alleen mensen konden Tsará’at krijgen, ook sommige stoffen en leer konden ‘ziek’ worden. Dan zaten er ineens donkergroene of donkerrode vlekjes op. De priesters bekeken wat er aan de hand was, en als het foute boel was, werd de stof of het leer zeven dagen lang opgeborgen op een plek waar niemand bij kon. Als er daarna meer vlekjes waren verschenen werd de stof of het leer verbrand."Maar je kunt stof met vlekken toch wassen?" hoor ik jullie vragen. Dat probeerden de priesters natuurlijk ook. Als de vlekken verdwenen was de stof ‘rein’, maar als de vlekken er niet uitgingen, was de stof ziek, ‘onrein’, en werd hij verbrand.Zo zorgde Hasjem dat het volk Israël gezond bleef.

Advertentie (4)