Deel 2: Om over na te denken

Dit is een serie over de fundering van het Jodendom. Het gevecht om het geloof.Deze serie bestaat uit vier delen en zal iedere maandag op joods.nl verschijnen.

Het is heel belangrijk om zich te realiseren dat in bijbelse tijden en zelfs nog in de dagen van de Misjna en de Talmoed, nauwelijks iemand nog twijfelde aan het bestaan van G-d. Dat Hij bestaat was buiten twijfel. Daarom vinden wij geen enkele discussie in Tenach [Bijbel], Misjna of Talmoed over het bestaan van G-d. Het is pas in de Middeleeuwen dat Joodse filosofen hierover begonnen te debatteren.Voor de bijbelse personen en voor hen die in de vroege na-bijbelse periode leefden was het bestaan van G-d duidelijk. Men kon Zijn vingerafdrukken overal vinden. In de hemel, op aarde, in de kleuren van bloemen, in de storm en de wolken, in de donder en bliksem, in de glimlach van een baby of de schoonheid van de zeekust. Om te vragen naar een bewijs van Zijn bestaan was even absurd als om te vragen naar het bewijs dat iemands ouders in leven waren, terwijl zij voor hem stonden. ?Geloven dat? stond boven iedere twijfel. Een zorgvuldige studie van de bijbelse figuren toont ons echter dat zij met andere problemen worstelden. Ten eerste, hoe men G-ds aanwezigheid moest ondergaan. Hoe men deze voortdurende en radicale ontmoeting met G-d kon overleven? Is zo?n ontmoeting niet levensbedreigend? Is het niet te veel voor een mens om te verdragen? De vrees en ontzag van de mensen voor G-ds grootheid was van zo een kwaliteit dat het hem kon verlammen. Maar behalve dit was er het ?geloven in?, dat voortdurend werd uitgedaagd. Was het mogelijk om G-d te vertrouwen wanneer men voortdurend geconfronteerd werd met situaties die konden worden uitgelegd alsof G-d de mens ?in de steek liet?.Het meest uitgesproken voorbeeld van dit dilemma wordt getoond in het leven van de vader van het monotheïsme: Awraham. Zijn probleem was niet G-ds bestaan maar G-ds betrouwbaarheid. Wanneer wij twee gelegenheden vergelijken, waarbij Awraham getest werd door G-d, realiseren wij ons dat het niet ?geloven dat? was, waar het om ging, maar zijn geloof in G-d, dat werd uitgedaagd. Nog belangrijker is het feit dat we hier twee verschillende condities van ?geloven in ? ontdekken.Tweemaal wordt Awraham gevraagd zijn absolute vertrouwen in G-d te tonen. In hoofdstuk 15 van Bereisjiet belooft G-d Awraham dat hij een zoon zal krijgen en dat zijn nakomelingen een zegen voor de wereld zullen worden. Dit was duidelijk een test in vertrouwen. Voor een ouder echtpaar was er weinig kans dat Awraham en Sara nog een zoon zouden krijgen. Dat was niet meer mogelijk binnen de grenzen van de wetten van de menselijke biologie. Het is daarom niet te verbazen dat de Tora de nadruk legt op Awrahams unieke geloof wanneer hij volkomen vertrouwen toont in G-ds belofte: ?En hij geloofde in Hasjem en Hij (G-d) rekende het hem tot rechtvaardigheid? (15:6). Dit was inderdaad een uniek vertrouwen dat maar weinigen ooit zouden bereiken.Des te verbazingwekkender is het dat het geloof van Awraham in G-d nogmaals op de proef wordt gesteld bij een latere gelegenheid: wanneer Jitschak geofferd wordt. Nadat Awraham ook deze test met vlag en wimpel is doorgekomen, waarbij hij toonde bereid te zijn zelfs zijn zoon te offeren voor G-d, getuigt de Tora opnieuw van het onwankelbare geloof van Awraham in G-d. Deze keer antwoordt G-d en zegt: ?Nu weet ik dat je G-d vreest.?Dit echter geeft ons reden om even te onderbreken. Wat was er in dat tweede geval dat niet in het eerste geval aanwezig was? Waarom moest Awraham opnieuw op zijn geloof getest worden, wanneer zijn onbegrensde geloof in G-d reeds was vastgesteld bij de eerste test betreffende de geboorte van een zoon? Waarom zou Awraham pas nu bewijzen dat hij ?jira? had voor G-d, hetgeen in het Hebreeuws niet zozeer angst, dan wel ontzag betekent? Was dat niet reeds de eerste keer bewezen? Hoeveel meer ontzag kon men verwachten nadat het zonneklaar was dat Awraham geloof had in

Advertentie (4)