Claim oorlogswees: er is niets meer te bewijzen


Er moet gedegen, onafhankelijk onderzoek door financiële experts gedaan worden naar de wijze waarop joodse voogdij-instellingen (voorlopers van JMW) omgingen met het vermogen van oorlogswezen, beoogt prof. Heertje. ‘Hopelijk kan een schandaal rond JMW worden vermeden.’

Naar aanleiding van het artikel over mogelijk verdwenen vermogens van joodse oorlogswezen plaatste Trouw van 3 juli 2004
ook de reacties van prof. Arnold Heertje, onderzoeksjournaliste Elma
Verhey en Hans Vuijsje, directeur van Joods Maatschappelijk Werk. 

De laatste is van mening dat hij er alles aan heeft gedaan om de
kwestie uit te zoeken en op te lossen. “Wij hebben in onze archieven
uitvoerig onderzoek gedaan en Philip Staal geholpen waar we konden.”

Vuijsje wil om redenen van privacy en beroepsgeheim niet rechtstreeks
ingaan op het rapport van Philip Staal. “We zijn een welzijnsinstelling
en vallen onder de Wet bescherming persoonsgegevens.”

Hij bestrijdt dat hij Staal met zijn claim naar zijn toeziend voogd zou
hebben verwezen. “Het probleem in deze en andere zaken is, dat het
bewijs er niet is. Want de papieren zijn vernietigd. Het is vreemd dat
dat gebeurd is, daar kun je vraagtekens bij stellen. Maar het is nu
eenmaal gebeurd.”

JMW schakelde forensisch accountant Frits Hoek in, die betrokken was
bij de commissie-Cordes, die onderzoek deed naar de Joodse tegoeden. De
accountant concludeerde dat hij zich op basis van de beschikbare
stukken geen oordeel kon vormen over het al of niet correcte beheer van
de nalatenschap van Philip Staals ouders. Hoek wil zelf, op advies van
JMW, niet nader op de zaak ingaan.

Vuijsje: “Ik kan niet tot de conclusie komen dat er iets fout is
gegaan. Als er een verantwoordelijkheid ligt, dan zal JMW die nemen.
Maar dan moet dat wel hard worden gemaakt. Philip Staal is daar niet in
geslaagd.”

Vuijsje wijst er op dat het JMW van 1998 af bijna 5500
informatieverzoeken en financiële vragen van oorlogsslachtoffers heeft
behandeld. “Daar zijn gehonoreerde claims uitgekomen. Maar dan ging het
om harde zaken. Ik heb de indruk, uit de dossiers die ik heb gezien,
dat er zeer zorgvuldig met de vermogens van weeskinderen is omgegaan.
Vergeet niet dat de controle op het beheer van de vermogens ook streng
was; niet alleen door accountants, maar ook door rechters.”

Volgens Vuijsje waren er onder de Joodse oorlogswezen ‘helaas’ weinig
vermogende kinderen. “Het ging in die zaken echt om een paar honderd
gulden. Minimale bedragen.”

Zijn stelling dat er onder de oorlogskinderen maar weinig waren die
aanspraak konden maken op een aanzienlijke erfenis, zegt Vuijsje te
baseren op zijn kennis van de vooroorlogse Joodse gemeenschap in
Nederland. “Het was het proletariaat! De Joodse gemeenschap wás niet
vermogend.”

Vuijsje wijst er op dat veel van de oorlogskinderen een ernstig trauma
hebben overgehouden aan de oorlog. “Hen is het vreselijkste overkomen
dat je als kind kunt meemaken: je ouders zijn vermoord. Ze zijn na de
oorlog opgevangen in kindertehuizen door mensen die ontzettend hun best
deden, maar hen geen liefde konden geven. Er is onder deze mensen veel
verdriet en er leeft een gevoel dat er een rekening met Nederland moet
worden vereffend. Na de oorlog is hun leed eigenlijk weggeduwd door hun
omgeving: ze moesten niet zeuren, ze hadden de oorlog toch overleefd?
Pas veel later is er enig begrip gekomen voor de moeilijke situatie van
de oorlogswezen. Maar hiermee wil ik niet gezegd hebben dat de claim
van Philip Staal is voortkomen uit een oorlogstrauma.”

Vuijsje zou het liefst zien dat Staal met zijn claim naar de
burgerlijke rechter stapte. “Ik wil van deze zaak af. Dit is dodelijk
voor ons. Zo komen we zeker niet verder. Ik ben ook bang

Advertentie (4)