NOACH Genesis 6:9 – 11:32


Na Adam was corruptie, afgodendienst en onzedelijkheid gemeengoed. G’d besluit een geweldige vloed over de aarde te brengen waarin elk levend wezen ten onder zal gaan, behalve Noach en de zijnen.

Noach krijgt opdracht een grote ark te bouwen voor zijn gezin en ook
voor een of meer paren van de dieren, zodat die na de vloed zich weer
kunnen voortplanten.
De regen duurt veertig dagen en nachten en bedekt zelfs de hoogste
bergtoppen. Na een tijd begint het water te zakken. Noach zendt een
raaf en een duif uit om te zien of de aarde weer bewoonbaar, is. De
eerste keer kwam de duif terug, de tweede keer met een olijftak; de
derde keer kwam ze niet meer terug. G’d draagt de mensen op de ark te
verlaten. Uit dankbaarheid brengt Noach een offer. G’d belooft nooit
meer de wereld te verwoesten. De regenboog wordt het teken van die
belofte. Noach plant een wijngaard en wordt dronken van zijn eigen
product. Hij ligt naakt in zijn tent te slapen en Cham ziet hem. Hij
vertelt het aan zijn broers Sjeem en Jafet, die met een deken over hun
schouders achteruit de tent in lopen zonder hun vaders naaktheid te
zien. Noach vloekt Kena’an, de zoon van Cham. Na een tijd willen de
mensen een toren bouwen die tot in de hemel reikt. Door de
spraakverwarring verspreidt de mensheid zich over de aarde.

Numerieke gegevens:

Noach is de 2e Sidra van 12 in Bereesjiet en bevat geen Mitswot.

Eerste alija Koheen (6:9-22)

Noach en familie worden als enige gered van de zondvloed.

Het leven op aarde was voor de zondvloed goed. Kinderen werden snel
geboren, pasgeborenen konden direct staan, lopen en spreken. Mensen
leefden honderden jaren, waren erg sterk en niemand stierf gedurende
het leven van zijn ouders. Ze leden niet en ze hoefden maar een keer
per veertig jaar te zaaien. Het klimaat was heerlijk. Pas na de
zondvloed zouden de seizoenen ontstaan met afwisselende
weersomstandigheden. Juist omdat de mensen het zo goed hadden,
verwijderden zij zich van G’d. Zo vervielen zij tot de diepste dalen
van beestachtigheid. Ook in zedelijk opzicht deden ze het slecht.
Partnerruil en ontucht met dieren kwamen veel voor. In het bijzonder
maakten zij zich schuldig aan diefstal. Ze deden het echter zodanig dat
ze daarvoor nooit gestraft zouden kunnen worden. Wanneer iemand met een
mand vol appels kwam, werd hij omringd door een groep dieven. Iedereen
nam minder dan de strafmaat weg uit de mand. Omdat iedereen minder dan
het strafbare bedrag gestolen had, kon niemand ooit voor de rechter
gedaagd worden.

Noach was een tsaddiek (heilige, rechtvaardige) in vergelijking met
zijn generatie. Anderen menen dat Noach een tsaddiek was ondanks zijn
generatie. Hoewel hij in een volslagen immorele omgeving leefde, zou
hij in de tijd van Mosje of de profeet Sjemoe’eel (Samuel) nog veel
beter zijn geweest. Noach wordt niettemin door onze Chagamien (Wijzen)
bekritiseerd. Hij was inderdaad een tsaddiek omdat hij precies deed wat
van hem verwacht werd maar verder ging hij niet. Uit de Joodse
geschiedenis is bekend dat onze tsaddikiem altijd verder gingen dan
vereist was. Awraham ging op de derde dag van zijn besnijdenis op zoek
naar gasten ondanks zijn pijn. Awraham wilde altijd liefdedaden
bewijzen aan zijn medemens. Wanneer er niemand in de buurt was, ging
hij op zoek naar anderen om hen te helpen. Meer doen dan vereist
verandert de persoonlijkheid. Awram, zo heette hij oorspronkelijk,
veranderde in Awraham, hij werd een beter mens. Daarin schoot Noach te
kort en op deze subtiele tekortkoming wordt hij bekritiseerd. Als we
alleen maar doen wat van ons verwacht wordt, schieten we te kort.
Stilstand is achteruitgang. In het Jodendom geldt dat we altijd moeten
proberen meer te doen dan formeel

Advertentie (4)