Een woning voor G’d


De parasja van de week, voor kinderen verteld. Vandaag: G’d belooft Mosje dat Hij voor altijd bij het volk Israël zal blijven. “Maar jullie moeten een plek voor me maken waar ik in kan wonen. Net als jullie zal ik in een tent wonen, een huis dat gemakkelijk kan worden meegenomen.”

Mosje  was nog een keer naar de top van de berg Sinai gegaan.
Veertig dagen en nachten bleef hij  daar. Onderaan de berg begon
het volk Israël ongeduldig te worden. Wanneer zou Mosje naar beneden
komen om ze nieuwe opdrachten van G’d te vertellen? Het wachten duurde
erg lang.  Boven op de berg Sinai legde G’d aan Mosje uit wat het
volk Israël voor Hem moest doen. “Iedereen mag meehelpen met de bouw
van Mijn tent, Mijn Misjkan. Er is goud voor  nodig, en zilver, en
geel en rood koper, twee shoham-stenen (dat is groene en zwarte steen),
en nog twaalf soorten edelstenen. Linnen moet er komen, geweven wollen
stof, blauw en paars geverfd, geitenhaar, roodgeverfde ramsvachtjes en
velletjes van de ‘tachasj’ (een tachasj is misschien een eenhoorn, of
een soort zeehond). En verder hout van de acaciaboom, olijfolie voor
verlichting en geurige kruiden, voor wierook om te branden.

Maar waar moeten de Israëlieten al die kostbare materialen vandaan
halen, midden in de woestijn? Je moet weten dat de Egyptenaren het volk
Israël een heleboel kostbaarheden hadden meegegeven, als het maar heel
snel uit Egypte zou weggaan. Toen het leger van Par’o verdronk toen het
water in de Rietzee terug kwam, spoelden er een heleboel gouden en
zilveren wapens, schilden en helmen aan. Dat soort dingen laat je
natuurlijk niet liggen. En heel soms vonden mensen edelstenen in de
woestijn.

Mosje had de mensen heel wat te vertellen toen hij na die veertig dagen
van de berg af kwam. Iedereen wilde meehelpen, en bracht goud, zilver
en al die andere kostbare materialen om de reis-tent voor G’d te maken.

Nu denk jullie bij het woordje ‘tent’ vast niet aan de draagbare woning die G’d bedoelde.
Maar
G’d had Mosje precies uitgelegd hoe Hij het hebben wilde. “Eerst moeten
jullie een Ark maken van het hout van de acaciaboom. Daarna
moeten jullie de ark aan de binnen- en aan de buitenkant met een
laagje  zuiver goud bedekken, en aan de bovenkant moet er een
gouden rand omheen gemaakt worden. Je moet aan de vier hoeken van de
ark vier gouden ringen vastmaken. Daardoorheen steek je lange gladde
draagstokken van acaciahout, ook weer met goud bedekt. Daarmee kunnen
jullie mijn ‘woning’ dragen.
In de Ark leg je de Tora. De Ark moeten jullie afsluiten met een gouden
deksel. Op het deksel moet je twee gouden Cherubijntjes zetten,
tegenover elkaar, met hun vleugels uitgespreid.
De volgende opdracht was de Tafel, de sjoelchan. Ook de tafel was
van acaciahout en was met goud bekleed, met gouden ringen en met goud
bedekte draagstokken. Maar het was geen tafel zoals bij jou
thuis!  Deze tafel zag eruit als een soort rek, waar de broden
(lechem hapaniem, toonbroden) voor G’d op moesten liggen. Iedere week
werden er verse broden voor G’d neergelegd en na precies een week, op
Sjabbat, mochten de priesters, de cohaniem, de broden opeten.  En
dan waren ze nog net zo vers en smaakten ze net zo versgebakken als op
de eers

Advertentie (4)