Parsja 36 Behar (Wajikra/ Leviticus 25:1-26:2)


BEHAR (op de berg). Gedurende het 7e jaar mag het land niet bezaaid worden. In het Joweeljaar worden slaven vrijgelaten en krijgt iedereen zijn/haar oorspronkelijke grondbezit terug.

Op andere tijdstippen kan familie een slaaf terugkopen. De prijs van
grond wordt berekend naar het aantal te verwachten oogsten.

Buiten het Joweeljaar om kan grond teruggekocht worden door een
bloedverwant of zelfs een ander als de oorspronkelijke eigenaar niet
kapitaalkrachtig genoeg is. Je mag geen rente berekenen als je iemand
geld leent. Een slaaf moet men menselijk behandelen; de heer mag hem
niet met strengheid regeren.

Behar is de 36e Parsja


Koheen,  25:1-13
Zes
jaren mag er gewerkt worden maar het zevende jaar moet het land braak
liggen. Zeven cycli van zeven jaar moeten geteld worden, waarna het
vijftigste het joweeljaar is: alle slaven worden vrijgelaten en alle
landerijen gaan terug naar de oorspronkelijke eigenaren.


Is het Jodendom socialistisch of kapitalistisch? Op Jom Kippoer van het
Joweeljaar gaan alle onroerende goederen terug naar hun oorspronkelijke
eigenaars. Die waren hun landerijen kwijt. Vanuit die optiek koestert
de Tora nivelleringsmotieven en eerlijke verdeling van beschikbare
goederen. Aan de andere kant krijgt de oorspronkelijke kapitalist zijn
kapitaalgoederen terug! De Tora is een systeem op zich en laat zich
niet meeslepen in verkiezingsslogans of man-made filosofieen. De Tora
is zichzelf genoeg en hoeft niet te spiegelen aan “de wensen van de
mensen”. Natuurlijk heeft iedereen zijn prive-verklaringen, waarmee hij
of zij G’ds woord meent te kunnen begrijpen. Maar uiteindelijk is de
Tora geen sociaal-economisch handboek. De Tora heeft eeuwigheidswaarde
en laat zich nooit uitputtend verklaren naar de waan de dag.


Levie, 25:14-18
We mogen elkaar niet bedriegen.

Behalve
dat men elkaar niet mag bedriegen door woekerwinst of oneerlijkheid,
verbiedt de Tora ook ona’at dewarim, elkaar verbaal tekort doen. In
Sefer haChinoeg (338) stelt Rabbi Aharon haLevie, dat de achtergrond
van deze mitswa het promoten van Sjalom is: “Groot is de vrede want
daarzonder is er geen beracha (zegen). Rampzalig is het machloket want
ruzie brengt vele vloeken”. Onze Wijzen hebben vele vormen van
belediging uitgewerkt maar de grootste gemene deler is dat men elkaar
geen pijn mag doen of kwetsen. Het is onmogelijk om alle details op te
schrijven maar iedereen moet dit ‘kwetsverbod’ naar eigen geweten
invulling geven. Zelfs kleine kinderen mag men niet kwetsen behalve om
hen op te voeden. De Tora verbiedt ons niet te reageren op aantijgingen
maar agressie moet duidelijk beteugeld worden. Zelfs wanneer we zwaar
beledigd worden, moeten we oppassen niet al te kwaad te worden.
Ingetogen antwoorden is het devies.

De psychologie achter beledigen is simpel. De Chagamiem
omschrijven dit als “zichzelf verheffen door een ander naar beneden te
drukken”. Wanneer men negatief over anderen spreekt, is dit meestal om
het eigen ego op te poetsen. Het gaat hierbij voornamelijk om de kawana
(intentie). De Talmoed breidt het verbod op kwetsen uit naar
onbetamelijk gedrag op de markt door het wekken van een valse indruk
dat men iets wil kopen.

Ona’at dewarim (verbaal tekort doen) kan vele vormen aannemen.
Het kan betekenen dat men iemand uitnodigt vo

Advertentie (4)