Een heel grote verhuizing

De parasja van de week, voor kinderen verteld. Vandaag: Het was nog een heel eind naar Kena’an. Het waren heel erg veel spullen die op reis mee moesten. En hoeveel mensen waren er eigenlijk, daar in dat enorme kamp bij de berg?

Twee jaar woonde het volk Israël aan de voet van de berg Sinai, waar G’d de Tien Geboden aan Mosje had gegeven. In die twee jaar was er heel veel gebeurd: het Misjkan, de Woning voor G’d, was gebouwd, de Hogepriester en de andere Priesters, en ook het volk, iedereen had heel veel wetten en regels moeten leren. Met de belofte van G’d dat Hij Zijn volk voor altijd zou beschermen als iedereen volgens Zijn regels zou leven.

Mosje kreeg van G’d de opdracht om alle mensen te tellen. Nee, niet alle mensen: alleen mannen tussen de twintig en zestig jaar oud werden geteld, en van de stam Levi werd niemand meegeteld.
Iedereen die geteld zou worden, moest een halve sjekel komen betalen, en meteen zijn achternaam vertellen en bij welke stam hij hoorde. Na heel veel dagen was iedereen geteld: er waren 603.550 duizend mannen.

De volgende opdracht was: zorg dat iedereen bij zijn eigen stam blijft. Dat was niet zo ingewikkeld. Kijk maar naar het plaatje van het Misjkan. Je zien dat er rondom heel veel tenten staan. Die stonden daar niet zomaar, maar volgens een heel precies plan.

Het Misjkan staat in het midden. Dit is het heiligste en belangrijkste kamp. Aan de oostkant van het Misjkan staat het kamp van de Levieten. Daar woonden Mosje, Aharon en de zoons van Aharon, heel dicht bij de ingang van het Misjkan. Het was hun taak het Misjkan te bewaken en te zorgen dat niemand naar binnen zou gaan die daar niets te zoeken had.

Een flink stuk verderop, aan de andere kant van het Misjkan, woonden de andere families Levi: Gersjon aan de westkant, Kehat aan de zuidkant en Merari aan de noordkant. Later horen jullie waarom je die namen moet weten.

En de rest van de mensen woonden, rondom de families Levi. Telkens drie stammen woonde bij elkaar.
Jehoedah, Jissachar en Zewoeloen aan de oostkant, Reoeween, Gad en Shim’on aan de zuidkant, aan de westkant Efrajim, Binjamin en Menashe, en Dan, Asjer en Naftalie aan de noordkant.
Alle ruimte die overbleef tussen de vier kampen werd gebruikt om het vee te hoeden.

Voor elke groep van drie stammen was er een banier, een grote vlag waaraan je al van ver kon zien welke stam er de leiding had.

De vlag van Jehoedah was van helderblauwe zijde, met een leeuw erop geborduurd. Daarbij hoorden de zwarte vlag van Jissachar met een zon en een maan erop, en de witte vlag van Zewoeloen, waarop een schip was geborduurd.

De vlag van Reoeween was van rode zijde, met erop geborduurd een mandragora, dat is de wortel van een plant die de vorm heeft van een mens. Daarbij hoorden de groene vlag van Shim’on met een stad erop geborduurd en de zwart-witte vlag van Gad, met een legertje soldaten erop geborduurd.

De vlag van Efrajim was van pikzwarte zijde, met een jonge stier erop geborduurd. Daarbij hoorden de zwarte vlag van Menashe, met een os erop geborduurd, en de vlag van Binjamin, die alle kleuren had van alle stammen. Op de vlag van Binjamin’s stam was een wolf geborduurd.

Advertentie (4)