Parsja 3A+B Lech Lecha: De uitverkiezing van Awraham (Beresjiet/Genesis 12:1-17:27)

Koning Nimrod, de koning van het Oer der Chaldeeuwen, de geboorteplaats van Awraham, werd door zijn astrologen gewaarschuwd dat er een groot gevaar dreigde. De sterren voorspelden dat er een jongen geboren zou worden, die de ‘onsterfelijkheid’ van Nimrod zou ontkennen.

Hij erkende G’d al toen hij drie jaar oud was. Awraham kwam tot zijn G’dsgeloof door redenering: "Misschien moet ik de aarde dienen omdat we de producten daarvan eten. Maar de aarde is niet almachtig want de aarde is afhankelijk van regen! Moet ik me dan maar buigen voor het firmament?" In de hemel lijkt de zon het sterkste omdat hij de wereld warmte en licht geeft. Awraham boog zich voor de zon, maar toen het nacht werd begreep hij dat de zon plaats moest maken voor de maan. De volgende ochtend zag hij dat ook de maan niet almachtig was. Toen hij de natuurwetten en het ritme van dag en nacht en alle opeenvolgende seizoenen besefte begreep hij dat er een almachtige Schepper moest zijn. Hoe kon het anders zijn dat alle hemellichamen precies op tijd opkwamen en ondergingen? Er moest een hogere intelligentie zijn volgens Awraham.G’dsbewijzenHet bestaan van G’d kan op verschillende manieren worden aangetoond. Er is een bekende Midrasj (achtergrondverklaring) die de discussie en Rabbi Akiwa en een tijdgenoot weergeeft. "Hoe weten jullie zo zeker dat G’d de wereld geschapen heeft?", vroeg een heiden eens aan Rabbi Akiwa. "Wie heeft jouw kleren gemaakt?", was de wedervraag van Rabbi Akiwa. "De kleermaker natuurlijk", zei de heiden. Toen hernam Rabbi Akiwa: "Kun je dat bewijzen?". De heiden zei dat het onmogelijk was dat een kledingstuk vanzelf zou ontstaan. "Zo ook", zei Rabbi Akiwa, "is het met de schepping van de wereld. De wereld zit zo complex en geweldig in elkaar, dat het onmogelijk is dat het vanzelf is ontstaan. Er moet een Schepper zijn.". Andere Chagamiem (Wijzen) geven het voorbeeld van een inktpot die over een vel papier uitvalt. Zou er geen knappe dichter achter schuilgaan, dan zou de inktpot nooit bij toeval een fraai poëtisch geschrift produceren.Een andere Midrasj stelt dat een reiziger eens langs een kasteel liep. Hij probeerde er naar binnen te gaan maar kon nergens de ingang vinden. Hij riep luid, maar niemand antwoordde. "Is er niemand in het kasteel?", vroeg hij zich af. Hij keek naar boven. Hij keek naar het dak en zag dat het op heel kundige wijze was geconstrueerd. "Dit kasteel moet bewoond zijn,", zei de reiziger, "want wie zou anders het dak zo mooi hebben kunnen neerleggen?"Awraham verbrijzelt de beelden van zijn vaderAwraham moest soms de zaken van zijn vader waarnemen. Terach handelde in afgodenbeeldjes. Awraham discussieerde veel met zijn klanten: "Hoe oud ben je?" vroeg Awraham. "Ik ben zestig jaar oud", zei de klant. Awraham verweet zijn klanten: "Schaam je je niet dat je een afgodenbeeld dient dat maar één dag oud is? Mijn vader heeft het net gisteren gefabriceerd". De klant verliet het pand.Daarna kwam iemand anders binnen, die vertelde dat hij nieuwe afgodenbeelden nodig had omdat zijn oude juist gisternacht waren gestolen. "Oh," zei Awraham, "kunnen jouw goden zichzelf niet eens beschermen? Hoe kun je dan menen dat ze jou zullen beschermen?" "Je hebt gelijk, maar wie moet ik dan dienen?" vroeg de klant. Abraham antwoordde dan: "De Schepper van hemel en aarde, die jou en mij heeft gemaakt", en zo verliet iedereen de winkel zonder iets te kopen.Awraham was zo kwaad op de afgoderij dat hij uiteindelijk een bijl nam en alle afgoden kapotsloeg. Hij plaatste de bijl in de hand van het grootste beeld. Toen zijn vader terugkwam en de ravage aanschouwde, vroeg hij Awraham hoe dit gekomen was. Awraham wees op het grootste beeld met de bijl in zijn hand en zei dat de oppergod alle kleinere goden kapotgeslagen had. Terach ging daar niet o

Advertentie (4)