Evelyn Markus: schrik als griepprik

Evelyn Marcus’ interesse voor psychologie is ontstaan op een jesjiva in Jeruzalem. Onlangs promoveerde zij.

"Mijn interesse in psychologie is ontstaan op Machon Pardes in Jeruzalem, een modern-orthodoxe jesjiva. Daar bestudeerde ik onder andere misjna, halacha, sidoer en joodse filosofie. Doordat de traditionele commentaren op de Tora voor mij inzichtelijker werden, kreeg ik voor het eerst ook toegang tot al die eeuwen joods gedachtegoed over de natuur van de mens.In een verklaring van de wetten, de halacha, hebben joodse geleerden door de eeuwen heen gevraagd naar de reden van een gebruik of verbod. Volgens verschillende commentaren zijn zorgen de mitsvot, gedragsregels, ervoor dat de mens zichzelf beïnvloedt, zijn denkbeelden, zijn gevoelens, zijn gedrag en zijn verhoudingen met anderen. Wat is bijvoorbeeld het doel van het bedekken van het hoofd? Door zijn hoofd te bedekken, realiseert de man zich dat er nog een instantie boven hem is, en wordt hij niet overmoedig. Ik vond in dat jaar vaak terug dat er aan een mitsva een functioneel doel wordt verbonden. Als het moeilijk is aan te geven wat het inhoudelijke doel is, is het principe: voer de mitsvot eerst maar eens uit, dan zul je ze later wel begrijpen. Dat is nogal een principieel psychologisch standpunt.Alle gedragsregels bleken erg ingenieus in elkaar te zitten. Ik kreeg de behoefte ze wetenschappelijk te bekijken, in plaats van via het subjectieve geloof. Veel vragen van joodse geleerden vond ik terug in de psychologiestudie. Daar werden ze opnieuw gesteld, maar dan door wetenschappers. Met die vragen ben ik nog steeds bezig, al ben ik wat pragmatischer in mijn doelstellingen geworden, ik ben niet meer zo filosofisch. Op een jesjiva ben je helemaal niet pragmatisch. Dat is veel mooier, maar moeilijk houdbaar.In 1988 ben ik aan de Universiteit van Amsterdam afgestudeerd in de klinische psychologie bij Alfred Lange. Mijn scriptie ging over het effect van gezinstherapie, vergeleken met onder andere individuele therapie. In die tijd was de arbeidsmarkt voor klinisch psychologen slecht, dus besloot ik een jaar als vrijwilliger aan de vakgroep te werken, als gezinstherapeut en onderzoeker. Daarna kon ik als vervolg op mijn afstudeeronderzoek een jaar terecht op Harvard, bij Robert Rosenthal, een man die niet wilde weten dat hij joods was. Bij mijn afstudeeronderzoek had ik zijn methode van onderzoek gebruikt, en nu kon ik me er verder in bekwamen. Ik wilde technisch vaardiger worden, om niet geremd te worden in wat ik kon onderzoeken.Ik ben tot de conclusie gekomen dat ook statistiek zeer subjectief is. Wetenschappers hebben namelijk ook iets te verliezen met hun uitkomsten. De kans op een vaste aanstelling of slarisverhoging is sterk afhankelijk van de hoeveelheid publicaties. Maar vakbladen accepteren artikelen alleen als er effecten zijn gevonden. Als een hypothese niet uitkomt, is dat eigenlijk net zo belangrijk, maar wordt het artikel niet gepubliceerd. Dus wordt er met de perceptie van het eindresultaat gemanipuleerd. Dan wordt er met statistiek geschraapt en gedraaid om het gehoopte resultaat te kunnen tonen, nog wel binnen de marges, zodat het nog wel kosjer genoemd zou kunnen worden. Bewijzen zijn vaak helemaal niet zo objectief als wordt gesuggereerd. Vandaar mijn schertsstelling: nergens komt zoveel psychologie kijken als bij statistiek.Na Harvard kreeg ik een baan bij een trainingsbureau waarbij voornamelijk wetenschappelijk georiënteerde psychologen werkten. Het was een BV die trainingen maakte en gaf en de trainingsprogramma’s ook in de praktijk onderzocht. Het bureau was gespecialiseerd in trainingen voor beroepsgroepen die het risico lopen in aanraking te komen met agressief gedrag, bijvoorbeeld van publiek, klanten en reizigers. Wij hebben een training ontwikkeld waarin bankmedewerkers werden voorbereid op een overval. Mijn training was gericht op drie dingen: het in bedwang houden van emoties, veilig handelen volgens aanb

Advertentie (4)