De droom met de ladder

De parasja van de week, voor kinderen verteld. Vandaag gaat het verhaal over een bijzondere droom van Ja’acov, en hoe Ja’acov bij Lavan woonde en er ook weer wegging.

Het was een lange en vermoeiende tocht. Ja’acov sliep in de open lucht. Hij was zo moe dat hij met zijn hoofd op een steen was gaan liggen, als hoofdkussen. Die nacht droomde Ja’acov van een heel lange ladder. Die ladder stond op de aarde en was hemelhoog, ja werkelijk, de bovenkant kwam tot in de hemel. Langs de ladder klommen talloze engelen omhoog en omlaag. Opeens stond Hasjem naast Ja’acov en zei: "Ik ben Hasjem, de G-d van Awraham, je vader en de G-d van Jitschak. Het land waarop je ligt, dat zal Ik aan jou en aan je kinderen geven… En Ik zal je beschermen, overal waar je ook heen gaat."Toen Ja’akov wakker werd begreep hij wat die droom betekende. Die droom betekende dat Ja’acov niet alleen was, dat er een onzichtbare band was tussen Hasjem in de Hemel, en Ja’akov beneden op aarde. Ja’acov pakte de steen waarop zijn hoofd gelegen had, en zei: "Deze plaats heet voortaan ?Beth-El? , dat betekent ‘G-ds Huis’."Na heel veel dagen reizen kwam Ja’akov aan in een vreemd land, heel ver van huis. Bij een waterput zag hij een paar herders zitten. "Waar komen jullie vandaan?" vroeg Ja’akov. "Wij komen uit Charan", antwoordden de herders. Dat was de plaats waar Ja’akov ook naar toe moest! "Kennen jullie Lavan?? vroeg Ja’akov. "Jazeker," antwoordden de herders, "kijk, daar komt net zijn jongste dochter aan, Racheel." Op de waterput lag een grote steen. "Waarom halen jullie die steen niet van die put, zodat jullie je kudden te drinken kunnen geven?" vroeg Ja’akov aan de herders. "Dat kunnen wij niet, die steen is veel te groot en te zwaar. Daarvoor moeten eerst alle herders hier bij elkaar komen. Met z’n allen kunnen wij die steen er wel af tillen. Maar het is nog te vroeg , ze zijn er nog niet allemaal." Zonder verder nog iets te zeggen tilde Ja’akov de steen van de put af, zodat Racheel de kudde van haar vader Lavan kon laten drinken. En toen de kudde gedronken had liep Ja’acov naar Racheel toe en gaf haar een kus. En daarna vertelde hij waar hij vandaan was gekomen.Racheel vertelde haar vader van haar ontmoeting met Ja’akov. Lavan ging op een holletje naar Ja’acov om hem uit te nodigen. Ja’acov vond Racheel heel mooi en heel lief, en hij ging heel veel van haar houden. Ja?akov besloot bij Lavan te blijven en zeven jaar voor hem te werken, zodat hij met Racheel kon trouwen.Maar na het bruiloftsfeest zag Ja’acov dat Lavan hem niet met Racheel had laten trouwen maar met haar zusje Lea. "Je moet nog zeven jaar voor mij werken, dan mag je met Racheel trouwen", zei Lavan. En dat gebeurde.Nu moet je weten dat trouwen in de tijd van Ja’acov heel anders ging dan nu: een man kon met meer dan één vrouw trouwen, en elk van die vrouwen kreeg kinderen van die man.Ja’acov was al getrouwd met Lea en met Racheel, en hij trouwde ook met Zilpa, de slavin van Lea, en met Bilha, de slavin van Racheel. Zo kreeg Ja’acov heel veel kinderen: elf zonen en één dochter. De zonen heetten Re’oeveen, Sjim’on, Levie, Jehoedah, Jissachar, Zewoeloen, Dan, Naftali, Gad, Asjer en Joseef. De dochter heette Dina. Ja’acov bleef bij Lavan en werkte dag en nacht voor hem, als een slaaf. Zo gingen twintig jaar voorbij.Ja?akov krijgt zijn kudde en vlucht weg van LavanJa’acov wilde graag terug naar zijn geboorteland, naar Kena’an, waar zijn oude vader Jitschak nog leefde. Daarom vroeg Ja?akov aan Lavan als betaling voor al die jaren hard werken alle gevlekte, gestreepte en gespikkelde schapen en geiten uit de kudde. En omdat Hasjem Ja’akov gezegend had kwamen er een heleboel geitjes en lammetjes en werd de kudde al gauw een hele grote kudde. Zo werd Ja’acov rijk, want wie veel dieren had, was een rijk man.Toen Lavan dat zag wilde hij Ja’akov niet weg laten gaan, want

Advertentie (4)