Parsja 39 Dewariem (Dewariem/Deuteronomium 1:1 – 3:22)


Dit laatste boek van de Tora wordt ook wel ” herhaling van de Tora” genoemd omdat veel van wat in de vier vorige boeken staat, herhaald wordt.

DEWARIEM (Woorden)
De Bné Jisraeel staan op het punt de Jordaan over te trekken en Mosjé
drukt het volk op het hart toch vooral G’ds geboden te houden. Hij
noemt de wonderen die G’d verricht heeft voor het volk, dat nu het Land
moet veroveren onder leiding van Jehosjoea; God zal hen bijstaan. Mosjé
vertelt de geschiedenis van de verspieders, door wier zonde het volk
veertig jaar door de woestijn moest trekken en noemt een aantal
tochten. Deze generatie sterft in de woestijn, behalve Kalev en
Jehosjoea. Mosjé zelf mag het Land ook niet intrekken. De stammen
Reoeween, Gad en de halve stam Menasjé krijgen grond aan de oostzijde
van de Jordaan maar de mannen beloven stoottroepen te zijn voor hun
broeders bij de verovering van het Land. Voorts worden de oorlogen die
gevoerd zijn en de veroveringen genoemd, ook de nederlagen en de
volkeren tegen wie de Bné Jisraeel het zwaard niet mochten opheffen.

Numerieke gegevens: 44e van de 53 Sidrot, de eerste van 11 Sidrot in Dewariem. Het bevat 2 verboden

Eerste alija Koheen (1:1-11) 

De afscheidsdroosje van Mosje vindt plaats in de Arwot Moaw, de laatste
legerplaats voor de intocht in Israël. Het begint op de Rosj Chodesj
Sjewat in het veertigste jaar van de woestijntocht. Verschillende
plaatsen die in de pesoekiem (verzen) vermeld worden, zijn in feite ”
hints” naar gebeurtenissen gedurende de 40-jarige omzwerving: het
gouden kalf, de opstand van Korach en de klachten omtrent  het manna.
Mosjé geeft ook een standje over de episode van de verspieders. Verder
vertelt hij over de overwinningen over de Emori en Chesjbon om het volk
vertrouwen te geven voor de verovering van het land. Het doel is G’ds
wetten nakomen in het land.

Mosjé richtte zich in het boek Dewariem tot de mensen, die het Land
Israël zouden betreden. Daarom wordt regelmatig het verbod op afgoderij
benadrukt, opdat de Joden de praktijken van de heidenen uit Kana’an
niet zouden overnemen. De straf voor afval van de Tora wordt levendig
geschetst maar ook de uiteindelijke Verlossing (Deut. 30:3).
Volgens de Talmoed (B.T. Gittin 60a) zijn er twee meningen over de
vraag hoe de Tora werd opgeschreven: óf Mosjé heeft de hele Tora
gedurende de 40 jarige omzwerving in de woestijn mondeling
gememoriseerd en het pas aan het einde opgeschreven, óf Mosjé heeft
iedere afdeling apart opgeschreven en vlak voor z’n dood alle losse
vellen aan elkaar genaaid en er zo een heel Sefer Tora van gemaakt.

Tweede alija Levi (1:12-21) 

Mosjé vertelt, dat hij niet meer in staat was om het volk alleen te
leiden en dat hij de leiders van de stammen als rechters over het volk
heeft aangesteld op G’ds bevel. Rechters moeten zich onderscheiden door
Torakennis en andere kwaliteiten. Het is verboden om een rechter aan te
stellen om de verkeerde redenen (rijkdom, charisma of relaties).
Rechters moeten eerlijk en onpartijdig zijn en mogen de partijen niet
vrezen. Mosjé bleef de hoogste autoriteit voor moeilijke zaken. Het
volk wordt aangespoord niet te vrezen voor de toekomst.

Derde alija (1:22-38) 

De nieuwe generatie hoort de episode van de verspieders.

Vierde alija (1:39-2:1)

Mosjé waarschuwt de blunders van de vorige generatie niet te herhalen.
Zij huilden dat hun kinderen wezen zouden worden, maar deze kinderen
staan nu op het punt het Land binnen te

Advertentie (4)

Wekelijkse Nieuwsbrief

Schrijf je in voor onze nieuwsbrief (of klik op het kruisje rechtsboven)