Parsja 43 Sjoftiem (Dewariem/Deuteronomium 16:18-21:9)


Sjoftiem betekent rechters. Rechtvaardigheid moet steeds betracht worden. Afgodendienaren moeten worden onderworpen aan een grondig onderzoek met twee of drie getuigen.

G’d kiest een koning voor je uit; hij moet bescheiden zijn in materiele
zaken en hij moet een Tora-rol schrijven die hij altijd bij zich
draagt. De priesters krijgen geen erfelijk bezit. Maar zij hebben recht
op landbouwproducten. Luister niet naar waarzeggers van welke aard dan
ook. G’d zal ware profeten zenden om het volk te leiden en geeft aan
hoe valse profeten herkend kunnen worden. Er worden vluchtsteden
ingesteld voor degenen, die per ongeluk een medemens gedood hebben. Dit
om aan de bloedwreker te ontkomen. Een moordenaar moet bestraft worden.
Als twee mensen een valse getuigenis afleggen, dan ondergaan zij het
lot dat zij in petto hadden voor hun slachtoffer. Als er een oorlog
ophanden is, dan moet een priester het volk moed inspreken: G’d is met
jullie. Wie niet aan de strijd zullen deelnemen zijn zij die pas een
huis gebouwd hebben, een wijngaard geplant, een huwelijksbelofte hebben
gedaan, en zij die bang zijn. Als men de vijand nadert moet men eerst
vrede aanbieden. Vruchtbomen mogen niet geveld worden in een oorlog.
Als er dode wordt gevonden in het open veld, dan moeten de oudsten van
de dichtstbijzijnde stad een kalf een dodelijke nekslag toedienen, hun
handen erboven in onschuld wassen en verklaren dat zij niet schuldig
waren aan de dood van deze mens.

Numerieke gegevens: 48ste Sidra, 5e van 11 uit Dewariem, 14 ge- en 27 verboden.

Eerste alija  Koheen (16:18-17:13)

Er moeten rechters en politieagenten worden aangesteld om de wet af te
dwingen. Het recht mag niet verbogen worden. Omkoopgeld is uit den
boze. Partijen moeten gelijk behandeld worden. Rechtvaardigheid is
noodzakelijk om in het land te blijven wonen. Er mag geen gewijde paal
of geboomte worden geplant naast het altaar (dit is een afgodische
praktijk). Gebrekkige dieren mogen niet worden geofferd. Afgoderij is
een zware overtreding. Alles wat het Sanhedrin opdraagt moet men
volgen, we mogen er links noch rechts van afwijken.

Tweede alija Levi (17:14-20)

Het is een mitswa om een koning aan te stellen. De koning mag niet te
veel paarden hebben (meer dan zijn leger nodig heeft) en mag het volk
niet terugbrengen naar Egypte (het is verboden om in Egypte te wonen,
toeristische bezoeken zijn toegestaan). De koning mag niet te veel
vrouwen hebben (niet meer dan 18). Of te veel rijkdom verzamelen (alles
dat nodig is voor het runnen van zijn rijk is toegestaan). Een koning
moet een Torarol voor zichzelf schrijven.

Het doel van het Joodse volk is het in acht nemen van de Tora en het
uitdragen van de Tora-idealen in de meest brede zin van het woord. De
leider van dit volk, die dit volksideaal in zijn persoon
vertegenwoordigt, moet de belichaming van de Tora zijn. Hij moet het
volk leiden tot het hoogst mogelijke niveau van menselijke perfectie op
het terrein van religieuze ontplooiing. Hij mag niet rusten totdat zijn
volk zich heeft onderworpen aan een discipline van ‘éducation
permanente’ op het gebied van de Tora-studie en geheel leeft naar de
idealen van eerlijkheid en oprechtheid in het zakelijk en persoonlijk
leven. Het is de functie van een Joodse koning zorg te dragen voor de
studie en in acht name van de Tora. De Joodse koning staat niet boven
de wet, integendeel. Het is zijn plicht model te staan voor een
nauwgezet en gewetensvol Tora-leven. De grote staatsmacht die een
Joodse koning heeft, dient slechts dit doel. Een voorbeeld van de
ideale koning schetst de Talmoed (B.T. Sanhedrien 94a) ons in de
persoon van

Advertentie (4)