Awram gaat op reis en krijgt een nieuwe naam

De parasja van de week, voor kinderen verteld. Vandaag: G’d stuurt Awram de wijde wereld in, wat er met neef Lot gebeurde en Jitschak en Jismael worden geboren.


Sem, de oudste zoon van Noach, had veel kinderen, kleinkinderen en
achter-achterkleinkinderen gekregen. Een daarvan heette Terach. Terach
woonde in Oer-Kasdiem. Terach had drie zonen. Een daarvan heette Awram.
Awram was getrouwd met Sarai. Terach ging met zijn hele familie op
reis, naar Kena’an, maar ze kwamen niet verder dan Charan. Daar stierf
Terach.

Op een dag hoorde Awram een stem, de stem van G’d: “Je moet weggaan van
hier, Awram! Je moet het huis van je vader verlaten. Ik zal je zeggen
waar het land is waar je moet gaan wonen. Daar zal Ik van jou een groot
volk maken en je zult een zegen voor de mensheid worden.”

En zo ging Awram weg uit Charan. Hij nam zijn zijn vrouw Sarai, alle
mensen die voor hem werkten en alle kuddes mee. Ook Awram’s neef Lot
reisde mee. Het was een lange karavaan die Kena’an binnentrok. Ze
reisden tot aan Sjechem. “Zie je dat land, Awram?” zei G’d tegen Awram.
“Dat land ga ik geven aan jouw nakomelingen.” Awram bouwde een altaar
voor G’d op alle plekken waar hij met zijn karavaan zijn tenten
opsloeg.

Een hele tijd leefde Awram met zijn hele huishouden een goed leven,
maar toen kwam er hongersnood in Kena’an. Er was voor de mensen en de
dieren niet genoeg te eten. Awram pakte zijn boeltje bij elkaar en trok
met de hele karavaan naar Egypte. Daar bleef hij tot er in Kena’an weer
goede oogsten waren.
In Kena’an ging het heel goed met Awram. Zijn kuddes werden steeds
groter en Awram werd steeds rijker. Maar na een tijdje kregen de
knechten van Awram en de knechten van Lot ruzie. De kuddes waren zo
groot geworden dat er niet genoeg ruimte en eten was voor alle dieren.

Toen zei Awram tegen Lot: “Jij en ik moeten geen ruzie maken! Mijn
herders en jouw herders moeten vrienden zijn. We zijn toch familie!
Kijk toch eens om je heen! Er is zoveel ruimte in dit land. Er is
plaats genoeg voor jouw kuddes en voor de mijne. Als jij met je dieren
naar links wilt, dan ga ik wel naar rechts. En als jij naar rechts
wilt, dan ga ik naar links. Kies jij maar.” Lot keek eens om zich heen
en zag de mooie, vruchtbare vallei voor zich liggen waar de de rivier
de Jordaan doorheen stroomde. In de vallei lagen in de verte twee
steden: Sedom en Gemora. Dat leek Lot wel wat. “Daar ga ik wonen, daar
waar de steden liggen. Bij de rivier is er genoeg te eten voor mijn
dieren.” En zo namen Awram en Lot afscheid van elkaar.

Awram bleef wonen in Kena’an en Lot zette zijn tenten op bij de stad Sedom.
Op een dag hoorde Awram weer de stem van G’d. “Awram, kijk om je heen!
Al het land dat je daar ziet, dat zal Ik geven aan je kinderen, en aan
alle kinderen ven je kinderen en hun kinderen, voor altijd. Ik wil dat
je op reis gaat door het hele land, zodat je zelf kunt zien wat Ik je
zal geven.”  Dat deed Awram, en toen hij aankwam in Chewron
besloot hij daar te blijven wonen. In Chewron bouwde Awram een altaar
voor G’d.

Maar met Lot ging het niet zo goed: waar hij woonde kwam er een grote
oorlog die veertien jaar duurde. Vijf koningen vochten met hun mannen
tegen de koningen van Sedom en de drie steden in de buurt van Sedom. De
mannen van Sedom vochten zo goed als ze konden, maar het leger van de
andere koningen was veel te sterk. De koning van Sedom werd verslagen
en en samen met zijn mannen gevangen genomen. Ook Lot werd meegenomen
als gevangene.
Toen Awram hoorde dat zijn neef Lot gevangen was gen

Advertentie (4)