Inwijding Berlijns Holocaust-gedenkteken


In aanwezigheid van ruim duizend genodigden, onder wie bondskanselier Gerhard Schroeder, bondspresident Horst Koehler en politieke en religieuze hoogwaardigheidsbekleders uit binnen- en buitenland, heeft op 10 mei de sobere openingsceremonie van het monument voor de vermoorde Europese joden plaatsgevonden.

Het monument bij de Brandenburger Tor (boven de voor eeuwig verzegelde
bunker van naziminister Joseph Goebbels en ca, 100 m verwijderd van de
plek waar zich ooit
Hitler’s bunker bevond) bestaat uit een golvend terrein ter grootte van
2
voetbalvelden waarop 2711 betonblokken zijn geplaatst, abstract symbool
voor de verwarring van de Joden die slachtoffer werden van het
nazi-regime. Onder het monument, dat is ontworpen door de Amerikaanse
kunstenaar Peter Eisenman, is een ondergrondse tentoonstelling
ingericht die in films, documenten en foto’s het verhaal verteld over
wat er in de Tweede Wereldoorlog onder Hitlers leiding met de Joden is
gebeurd.

Het idee voor een nationaal Holocaust-gedenkteken is van de (niet-Joodse) schrijfster-journaliste
Lea Rosh, die de zaak eind jaren ’80 aan het rollen bracht. Aan het
einde van de jaren ’90 was er voldoende politieke steun voor het
initiatief en in 1999 werd het ontwerp van Eisenman goedgekeurd.

Een aantal controverses zorgde ervoor dat het project vertraging
opliep. Zo is het anti-graffitilaagje op de betonblokken gemaakt door
het bedrijf Degussa, dat in de oorlogsjaren mede-eigenaar was van de
producent van het gifgas waarmee de Joden werden vergast. Ook waren er
bezwaren dat het monument uitsluitend is gewijd aan de Joodse
slachtoffers en dat niet-Joodse slachtoffers worden genegeerd. Andere
kritiek had betrekking op het abstracte karakter van het monument.

Bondsdagvoorzitter Wolfgang Thierse noemde het in zijn toespraak een
positief teken dat het verenigde Duitsland dat ontstond aan het einde
van de Koude Oorlog nu zijn geschiedenis onder ogen ziet. Achtentwintig
jaar lang lag terrein waar nu het monument is verrezen in het
levensgevaarlijke niemandsland tussen Oost- en West-Duitsland, in de schaduw van de Muur.

De voorzitter van de Centrale Raad van Joden in Duitsland, Paul
Spiegel, verwoordde de gevoelens van critici die meer aandacht
hadden willen zien voor de gebeurtenissen en de daders. Spiegel merkte
op dat het monument in zekere zin incompleet is, omdat veel bezoekers
de tentoonstellingsruimte niet zullen betreden. Hij noemde het monument
eerder een gedenkteken voor Duitsers dan voor Joden. “Zij zullen de
slachtoffers eerder gedenken in de voormalige
concentratiekampen, bij de massagraven en op de vele plaatsen in
Duitsland waar synagogen en gemeenschapscentra in vlammen opgingen”.
Volgens Spiegel eert het monument weliswaar de slachtoffers, maar
verwijst het niet voldoende naar de daders. “De daders en de meelopers
van weleer en hun huidige sympathisanten behoeven zich bij een bezoek
aan het monument niet direct aangesproken te voelen.”

In zijn meermalen door applaus onderbroken toespraak waarschuwde
Spiegel ervoor dat de werkelijke gedenkplaatsen van de Holocaust, zoals
de resten van de kampen, voldoende aandacht moeten blijven krijgen.
“Het zou niet alleen betreurenswaardig, maar ook schandalig zijn als de
gedenkplaatsen een prijs moeten betalen voor de oprichting van het
Holocaust-gedenkteken. Zonder de historische herinnering, zonder de
authentieke vernietigingsoorden, zou op den duur ieder abstract
gedenkteken zijn werking als symbool verliezen.”

Spiegel besloot met zijn waardering uit te spreken voor de solidariteit
die door middel van het monument met de Joodse gemeenschap wordt
beleden. “Dat het ertoe mag bijdragen iedere herinnering wakker te
houden die met het verstommen der ooggetuigen dreigt te verbleken.”

D

Advertentie (4)