NIK: Parsja 54 Ki Tavo (Dewariem/Deuteronomium 26:1- 29:8)

Wanneer het graan eindelijk opschiet kan de boer bij zichzelf denken dat hij dit allemaal te danken heeft aan zijn eigen inspanning en inzicht: ‘Dit zijn de vruchten van mijn werk’. Wanneer men Bikkoeriem brengt, toont men dat men G’ds hand ziet in al zijn streven. Alleen met hulp van Boven lukt het ons onze doelen te bereiken.

* Als het Land vrucht draagt, moet je de eerstelingen naar het Heiligdom brengen en een verklaring afleggen dat je alles aan G’d te danken hebt, dat je de geboden hebt uitgevoerd en de opgedragen tienden aan de rechthebbenden hebt gegeven.
* Mosjé stelt nog eens dat G’d een wederzijdse afspraak met de Bné Jisraëel heeft gemaakt: Hij heeft Zich de Bné Jisraëel als volk genomen en het volk zal alle geboden nakomen. Als het volk de Jordaan overtrekt moeten grote stenen genomen worden die later op de berg Ewal geplaatst zullen worden. Op de stenen moet de hele Tora worden geschreven. Er moet op de Ewal een altaar gebouwd worden dat niet met ijzer mag worden bewerkt.
* Na het overtrekken van de Jordaan moet de helft van de stammen op de berg Geriziem staan en de andere helft op de berg Ewal, terwijl de Levieten twaalf (zegeningen en) vloeken reciteren, waarop het volk Ameen moet antwoorden.
* Mosjé noemt dan de zegeningen die het volk deelachtig zal worden als ze de ge- en verboden in acht nemen, maar als ze dat niet doen dan komen de ergste vervloekingen over hen.

Klik op het logo om NIK-rabbijn Raphael Evers’ verklaringen op de parasja te lezen.

Advertentie (4)