SCRIPTA MANENT, wie schrijft blijft

De heer Frits Hoogewoud is adjunct-conservator van de Bibliotheca Rosenthaliana in de Universiteitsbibliotheek Amsterdam. Henriëtte Boas was een trouw bezoekster van de Bibliotheca Rosenthaliana. Zowel op professioneel als op persoonlijk niveau had de heer Hoogewoud zeer goed contact met Henriëtte Boas. Op de plechtigheid was hij een van de sprekers. Hij sprak de volgende woorden uit.

Twee lezingen hadden haar bijzondere aandacht. Een lezing over de studie van de oud-oosterse godsdiensten aan de Universiteit van Amsterdam door professor Heerma van Voss en de tweede over joodse studies aan onze Universiteit door professor Irene Zwiep.Beide lezingen had zij zeer gewaardeerd en met name uitte zij haar bewondering voor de laatste lezing die zo kritisch over het verleden was en duidelijk maakte hoe lange tijd het onderwijs over jodendom en over joodse teksten zijn referentiekader buiten het jodendom vond. Bij beide lezingen stelde ze, naar haar gewoonte, een belangstellende vraag.Altijd schrijvendOok op die ochtend bleef ze haar gewoonte trouw door aantekeningen te maken. Eigenlijk schreef ze bijna altijd en bijna bij iedere gelegenheid. Zo herinner ik me een typerend voorval van enige tijd terug, toen de kwestie van Van Mierlo en diens bezoek aan het Orient House hot news was. Henriette had de laatste bus naar Badhoevedorp genomen en luisterde met haar zakradiootje naar het laatste nieuws over Van Mierlo. Ze luisterde en noteerde wat haar de moeite waard leek en plotseling keek ze op en ontdekte dat ze Badhoevedorp al lang voorbij was. Ze meldde dat de buschauffeur en die bracht haar weer terug naar Badhoevedorp!Foto: Thea CohenMet gemak en met onuitblusbare energie werden de aantekeningen omgezet in een artikel, bijdrage aan een van de kranten of bladen – voor Hakehillah/Hakehillot, het blad van de Joodse Gemeente Amsterdam, voor Aleh, het blad van de Irgoen Olei Holland. De overzichten in Aleh van wat er in Nederland gebeurde, kostte haar wel steeds meer tijd, maar ze was er van overtuigd dat haar werk in Israël zeer gewaardeerd werd. Terecht, naar zojuist door vorige sprekers is verwoord.Er was sprake van veel medewerking en bijdragen aan grotere werken: enerzijds voor het verstrekken van allerlei gegevens zoals in de heruitgave van het eerste naoorlogse joodse blad Le-ezrath Ha-am, en anderzijds eigen artikelen, zoals het grote overzicht van de Nederlandse joodse literatuur in onze Gids voor onderzoek naar de geschiedenis van de joden in Nederland, die begin dit jaar verscheen. En ik heb het altijd als een bijzonder toeval beschouwd dat het Rosenthaliana-boek, Bibliotheca Rosenthaliana, Treasures of Jewish Booklore, (1994,1996) eindigde met haar mooie bijdrage over de poëzie van Saul van Messel/dr.Jaap Meijer. Toeval of niet, ook bij ons boek had ze het ?laatste woord?.Haar eigen boeken van de latere jaren waren meestal gebundelde artikelen: Herlevend Bewaard (1987) artikelen in het blad van de Joodse Gemeente Amsterdam, en Bewust-joodse Nederlandse vrouwen. Veertien portretten. (1992) artikelen uit het blad Kolenoe.Ingezonden brievenHet grote publiek zal zich niet haar artikelen of haar boeken/boekjes herinneren, maar het zijn de ingezonden brieven, waarvan iedereen altijd maar een deel gezien heeft – zelfs al zou hij alle kranten gevolgd hebben, dan waren er óók nog de niet geplaatste! Zo’n grote stroom dat ze zelf wel eens zei dat een bibliografie daarvan een onmogelijke zaak was.Ingezonden brieven. Altijd kritisch, voor ?buiten? en voor ?binnen?. Als ze weer een stuk met een afwijkende mening had geschreven, verzuchtte ze wel eens: ?Er zullen wel heel wat mensen zijn die het niet met me eens zijn?. Zoals over de zogenoemde Maror-gelden – wie heeft het nodig? en wat maakt het goed? Het Centraal Joods Overleg had in haar visie afstand moeten doen van het grootste gedeelte van het toegekende bedrag. "Mogelijk zal niemand hiervoor dankbaar zijn. Maar dit gebaar zal innerl

Advertentie (4)