Een Sidra vol afscheid en nalatenschap. Deze week sluiten we het eerste boek van de Tora af en nemen afscheid van de aartsvaders en Joseef. Ja’acov zegent zijn zonen en vertelt hen wat er voor hen in het verschiet zal liggen. Net als zijn vader wil ook Joseef uiteindelijk in het ‘Beloofde land’ begraven worden als zij zullen wegtrekken uit Egypte.Een goed leider hoopt op goede opvolgers.
Bekijk de haftara van de week met Baruch Sienna:
Wij kunnen niet alles wat wij hopen te doen ook afmaken – maar anderen, die na ons komen, kunnen onze inspanningen voltooien.
Dit jaar kijken we in onze commentaren naar de voorlezing uit de Tora en de haftara van de week en bezien welke verbanden en inzichten wij daardoor kunnen ontdekken.
Voor een korte inleiding over wat een haftara is, klik HIER.
INLEIDING EN VERBINDINGEN
Onze haftara begint precies daar waar de haftara van Chajé Sara ophield, waarin koning Davied op sterven ligt. Daarin hebben Bat Sjeva en de profeet Nathan geregeld dat Sjlomo tot opvolger gekozen werd. In de tekst van deze week geeft Davied zijn laatste woorden van advies aan Sjlomo. De parallel tussen Davieds instructies op zijn sterfbed en Jacobs laatste wil en testament voor zijn huishouding, verbindt deze sidra met de daarbij horende haftara.
Ironie wil dat beide sidrot (Chajé Sara en Wajechi) die de Hebreeuwse wortel ch-j-h (wat betekent: leven, geleefd) in hun namen hebben, beginnen met de dood van de hoofdpersoon. Terwijl wij denken aan het boek Beresjiet als het boek van ‘beginnen’, eindigt het met het afsluiten van een tijdperk. Alle aartsvaders sterven, inclusief Josef, en het joodse volk gaat een nieuwe fase in. Het verhaal verlegt de aandacht van het leven van individuen naar het bestaan van de joodse natie.
Voor het geheel: www.levisson.nl (klik op Parasjat Hasjawoea)
Vertaling: Jochanan Ch. Belinfante
Klik hier voor het origineel
Klik op het logo om verder |
Sjabbat 6 januari 2007/ 16 tewet 5767
Sidra Wajechi, Berésjit [Genesis] 47:28-50:26 Haftara jaar C: I Kronieken 28:1-10, 29:10-20 Traditioneel: I Koningen 2:1-12 |
