Margot Frank, een vriendschap op afstand


Vriendinnen van Margot Frank waren na de oorlog verrast dat de jonge, oppervlakkige Anne een dagboek had bijgehouden. Margots klasgenootje Anco Mali (79) schreef een boek over die periode. Zolang ik me kan herinneren ben ik me bewust van het volk dat tussen ons leeft: de joden. Tussen ons, maar toch ook weer niet. Ik ben met hen opgegroeid, maar toch ook weer niet.


In Amsterdam-Zuid wonen ze in de jaren dertig van de vorige eeuw rondom
me. Ze horen bij ons en toch heb ik hen als afzonderlijke groep
ervaren. Ze zijn dicht bij en toch ver weg. Verscholen, als de meesten
van hen achter gordijnen in huizen vol geheimenis.

De joden die bij ons wonen maken deel uit van een andere wereld dan de
mijne. In mijn kinderlijke beleving raken ze daardoor spoedig omgeven
door een waas van geheimzinnigheid. Niet angstaanjagend, maar
fascinerend om het ongewone.

Hoe ik als vierjarig kind weet wie jood is? Dat komt doordat andere
kinderen het op de Froebelschool tegen me zeggen. Ze wijzen hen aan.
,,Kijk, Esther Smeer, Elie Sterk, Kitty Orgelist zijn joden. Juffrouw
Peeper en mevrouw Vieyra ook.”

Als vanzelfsprekend worden buurmeisje Annie Aldewereld en ik
vriendinnen. Vriendinnen met een zekere afstand, dat wel. Ook rond haar
hangt iets van het joods mysterie. Wanneer ik haar afhaal kom ik nooit
verder dan de buitengang. Daar moet ik wachten tot ze komt. Daar begint
het heel speciaal te ruiken wanneer haar moeder gaat koken. Heel andere
geuren waaien me tegemoet dan wanneer mijn moeder in de keuken bezig
is. Wat zou ik graag bij haar aan tafel aanschuiven! Soms duurt het
lang voordat Annie te voorschijn komt. Dat maakt het nog spannender. Ze
zegt dat ze bezig was haar moeder te helpen bij het eten klaarmaken. Ik
snuif de vreemde geuren graag op. Maar ik mag nooit bij Annie eten.
Haar joodse familie nodigt geen goj, niet-joden, uit.

Door geheimzinnigheid en rituelen fascineert het joodse leven mij meer
en meer. Van alles stel ik me er bij voor. Annie vertelt van
kandelaars, flakkerende kaarsen, van een smetteloos wit gedekte tafel
en gezamenlijk gezegde teksten. Spannend lijkt me dat en ik zeg Annie
dat ik best jodin zou willen zijn.

,,Weet jij hoe ik jodin kan worden?”Ze heeft geen idee. Ze wil me
helpen, maar ze weet niet hoe. ,,Ik zou het leuk vinden als jij ook
jodin was!”, verzekert ze me. Dat wel.

Met vader mag ik op zondag vaak mee naar het Waterlooplein. Daar is
markt. ,,Kom, we gaan naar de Jodenhoek’, zegt hij. ,,Pak je jas.”
Op het Waterlooplein worden boeken, schoenen, kleren, fietsen, lappen
stof, bouten, moeren en allerlei andere spullen verkocht. Vader kijkt
vooral naar tweedehands uurwerkjes. Daarvan kan hij er niet genoeg
verzamelen. Op een plank in zijn atelier legt hij ze naast elkaar. Hij
gebruikt ze wanneer hij een door hem ontworpen koperen klok ombouw na
veel gehamer en uitgloeien gereed heeft.

Ik word naar een andere school gestuurd. Gevestigd in een aangrenzende
wijk. Mijn ouders nemen me van de oude Lutmaschool af omdat er door
bezuinigingen samenvoeging plaatsvindt met een school uit volkswijk de
Pijp. Over de kwaliteit van het gefuseerde onderwijs en het taalgebruik
van de leerlingen en onderwijzers uit de Pijp hebben ze zo hun twijfels.

Op de Jekerschool maak ik kennis met Duitse kinderen. Van wie de
gezinnen naar Nederland vluchtten, toen Hitler door Von Hindenburg tot
rijkskanselier werd benoemd. De meisjes Barbara Ledermann, Margot
Frank, Edith Jacobsohn en Hetty Ludel zitten al jaren bij elkaar in de
klas en vormen een hechte clan. Ook van dit clubje zal ik als
nieuwkomer voor een jaar tot we naar de middelbare school gaan, komend
uit een andere buurt, nooit echt deel uitmaken. Wel zijn ze aardig
tegen me, omdat ik tot hun groepje ‘beste leerlingen van de klas’
behoor.

Ik voel me buitengesloten, maar kan het wel beg

Advertentie (4)