Joden in Rome, vroeger en nu


Het Reformatorisch Dagblad besteedt in tweedelige serie artikelen aandacht aan de Joodse gemeenschap in Rome. De eerste aflevering gaat over de beroemde afbeelding op de Titusboog van de in Jeruzalem buitgemaakte menora en de lotgevallen van de Romeinse Joden t/m de Tweede Wereldoorlog.

De stroom toeristen lijkt nimmer af te nemen. Voorbij het Colosseum
schuifelt in de brandende zon een lange rij mensen de smalle, hellende
weg op die naar de triomfboog van Titus voert. Daar stopt de stroom.
Fototoestellen en filmcamera’s worden tevoorschijn gehaald. Want welke
reisgids over Rome je hebt ingezien, in geen enkele ontbreekt een
afbeelding van de binnenkant, waarop de menora staat afgebeeld die in
het jaar 70 na Christus door de Romeinen werd buitgemaakt in Jeruzalem.
Daarmee staat deze joodse kandelaar al bijna 2000 jaar centraal in Rome.

Wat rest, zijn steenhopen. Hier een zuil, daar een boog. Ooit liepen
hier keizers, soldaten, senaatsleden, kooplui en de burgers van Rome.
Onder hen veel Joden, want Rome kent de oudste joodse gemeenschap van
heel Europa. Reeds voor onze jaartelling woonden in de stad duizenden,
vaak welgestelde, Joden. Ze hadden hun eigen gemeenschap, hun eigen
gebruiken en ze stonden in hoog aanzien bij de Romeinen.

Dat veranderde toen in 67 na Christus in Palestina een opstand uitbrak.
De Romeinen grepen hard in en Jeruzalem, de heilige stad, werd verwoest
en de tempel in brand gestoken. Titus, de Romeinse generaal, was de man
die de opstandige Joden op de knieen moest dwingen. Het duurde jaren,
maar uiteindelijk lukte het hem.

Geen steen van de tempel in Jeruzalem, de trots van het Jodendom, bleef
op de andere. Soldaten plunderden de stad en de tempel en voerden de
buit mee naar Rome. En dat is precies wat op de Titusboog in Rome tot
op de dag van vandaag is te zien. De triomfboog, gebouwd in het jaar 81
na Christus, is een van de weinige ‘plaatjes’ die ons zijn overgeleverd
uit het cruciale stukje geschiedenis waar Rome en Jeruzalem elkaar
raakten.

Veel is er over de Titusboog in de loop der eeuwen gespeculeerd. Want
wat hebben de soldaten van Titus nu precies uit de tempel van Jeruzalem
naar Rome meegenomen? De bouwkundige staat van de triomfboog is ronduit
slecht, maar dat er op de boog een afbeelding staat van soldaten die
trots de grote menora meevoeren, is boven iedere twijfel verheven. De
zevenarmige kandelaar, de lamp die in het huis Gods stond, is duidelijk
te herkennen. Verder zijn er bazuinen te zien, en iets dat lijkt op een
altaar of misschien op de tafel der toonbroden.

Eén ding staat heel duidelijk níet op de boog afgebeeld. En dat is de
ark des verbonds. Dat maakt het vrijwel zeker dat deze verbondskist
niet meer in de tempel stond toen de Romeinen in het jaar 70 na
Christus Jeruzalem innamen. Dat is een feit dat voor historici, de
eeuwen door, reden is geweest voor grote speculaties. Want waar was -en
is- die ark dan wel? Heeft Nebukadnezar hem mogelijk meegenomen naar
Babel toen hij de eerste tempel in 500 voor Christus verwoestte? Maar
waarom wordt daarover in de Bijbel niets gezegd? En hoe ging het dan
eigenlijk met de tempeldienst in de tweede tempel? Een dienst zonder
ark, zonder verzoendeksel, kon dat wel?

Hoe dan ook, feit is dat met dat de menora Rome werd binnengedragen,
het voor de Joden in Rome gedaan was met de vrijheid. De opstand in
Palestina gaf de Romeinen een andere kijk op de Joden, die tot dan toe
volledig waren opgenomen in het Romeinse leven. Keizer Vespianus, die
de triomfboog voor zijn zoon Titus liet bouwen, voerde al vrij snel na
de verovering van Jeruzalem een speciale belasting in voor Joden, de
zogenaamde “fisca judaicus”. Daarna werd het stil rond de joodse
gemeenschap, tenminste in de analen van Rome.

Dat veranderde toen paus Paulus IV in 1555 besloot dat de joodse
gemeenschap in Rome gesch

Advertentie (4)