Topf & Soehne – bouwers van crematoria


De tentoonstelling ‘Techniker der Endloesung’ in het Joods Museum Berlijn geeft een onthutsend beeld hoe doodgewone civiele bedrijven zonder scrupules de nazi’s met raad en daad terzijde stonden bij de industriele vernietiging van mensenlevens.

De tentoonstelling tracht antwoord te geven op de vraag waarom zoveel
kleine Duitse bedrijven technische kennis ter beschikking stelden aan
massamoord-industrie. De expositie focust met name op het
familiebedrijf Topf & Soehne, gespecaliseerd in
lijkverbrandingsapparatuur.

Hartmut Topf, een nazaat van Topf & Soehne, vraagt zich al vele
tientallen jaren af waarom in hemelsnaam twee van zijn achterneven 64
jaar geleden de opdracht accepteerden voor de bouw van de crematoria in
Auschwitz. “Ernst-Wolfgang en Ludwig hadden geen band met het
nationaalsocialisme. Maar ze moeten al heel snel op zijn minst een
vermoeden hebben gehad waarvoor de bij hun bedrijf bestelde ovens
gebruikt zouden worden. Voor het geld zullen ze het niet gedaan hebben:
de SS betaalde slecht, en het bedrag dat gemoeid was met de bestelling
was op de totale omzet van Topf nauwelijks van betekenis.”
 
Hartmut Topf’s overgroovader stichtte in 1878 in Erfurht, dichtbij het
latere concentratiekamp Buchenwald gelegen, Topf & Soehne, een
bedrijf gespecialeerd in industriele lijkverbrandingsovens. In de jaren
’20 kwam het cremeren in Duitsland in zwang en werden onder leiding van
de ambitieuze ingenieur Kurt Pruefer ovens ontwikkeld die de
‘waardigheid van de overleden mens moesten bewaren’. De overledenen
mochten niet met open vuur in aanraking komen, en het
verbrandingsproces moest zich reukloos en zonder rookontwikkeling
voltrekken.

In 1939 kreeg Pruefer van de SS opdracht een crematorium te ontwerpen
voor kamp Buchenwald, waar een epidemie honderden gevangenen het leven
had gekost. De lichamen moesten snel en hygienisch, en vanwege de grote
aantallen zonder doodskist en zonder onderscheid kunnen worden
verbrand. De SS was tevreden met het werk van de ingenieur, en al snel
stroomden de opdrachten binnen.

Documenten uit het archief van Topf & Soehne leveren het
onomstotelijke bewijs dat Pruefer meerdere keren in Auschwitz met eigen
ogen heeft gezien dat de door hem ontworpen crematoria zich dicht bij
de ‘badhuizen voor speciale doeleinden’ bevonden. Hij was
betrokken  bij de bouw en het onderhoud van de crematoria. Uit de
verslagen van zijn verhoor, door de Russen afgenomen in 1946, blijkt
dat Pruefer alleen oog had voor de uitdaging hoe de enorme aantallen
menselijke lichamen zo efficient mogelijk konden worden verbrand. Van
enige wroeging was ook jaren na het einde van de oorlog geen sprake.
Toen er geen geld was om zijn salaris te betalen wilde Prufer het
bedrijf verlaten, maar Ludwig en Ernst-Wolgang weigerden hem te laten
gaan en bleven bleven loyaal hun medewerking verlenen aan het regime.
“Pruefer zelf vond het wel een goed idee als de SS delen  van de
crematoria voor hergebruik zouden overbrengen naar kamp Mauthausen in
Oostenrijk, nadat de nazi’s Auschwitz hadden verlaten”, aldus Topf.

Doordat de naam Topf & Soehne op alle crematoria was aangebracht
was het bedrijf aan het einde van de oorlog gemakkelijk te traceren
voor de geallieerden. Pruefer werd door de Amerikanen gearresteerd maar
al na enkele weken weer op vrije voeten gesteld. Toen de Russen in
Erfurt arriveerden werd hij opnieuw opgepakt. In 1948 werd hij tot 25
jaar gevangenschap veroordeeld. Hij stierf enkele jaren later in een
Russisch werkkamp.

Ludwig Topf pleegde in mei 1945 zelfmoord, met achterlating van een
afscheidsbrief vol warrige verontschuldigingen en verklaringen van zijn
onschuld aan de massamoorden. Zijn broer Ern

Advertentie (4)