Bloch en de anderen

Het was Nikolaj Rimski-Korsakof die zijn joodse leerlingen in St. Petersburg aan het begin van de vorige eeuw aanspoorde om wat meer interesse voor hun nationale cultuur te tonen. "Het joodse volk bezit grote muzikale schatten" zei hij.

Op deze vraag bestaat ook een antwoord: Ernest Bloch. Hij werd geboren in 1880 in een geassimileerd joods gezin in Genève. Rond zijn 25e raakte hij geïnteresseerd in alles wat met het jodendom had te maken en dat vertaalde hij in zijn taal: muziek. "Ik ben geïnteresseerd in de joodse ziel," schreef Bloch aan Edmund Fleg, in die tijd een beroemd voorzanger met wie hij bevriend was, en die een libretto schreef voor diens opera Macbeth. "Dat alles wil ik in muziek vertalen". Bloch ontwikkelde een zeer eigen stijl, zijn composities geven de sfeer weer van Hebreeuwse gezangen zonder dat zij dat in feite zijn. Het was niet Blochs bedoeling om oude Hebreeuwse muziek te reconstrueren, maar om zijn "eigen goede muziek te schrijven, want ik ben geen archeoloog", zei hij.Voor de oorlog behoorde Bloch tot de meest gespeelde en gewaardeerde componisten. Men noemde hem zelfs de vierde grote ‘B’, na Bach, Beethoven en Brahms. Daarna werden zijn werken (op Shelomo en een enkel vioolstuk na) niet zo vaak meer gespeeld, en echte bekendheid genoot hij evenmin.> Inmiddels lijkt daarin verandering te komen, en sinds enige jaren is er sprake van een heuse, zij het kleine, ‘Bloch-revival’ . Onlangs werden een paar nieuwe cd?s met zijn muziek uitgebracht, stuk voor stuk interessant en van een hoog niveau.Op het Franse label Timpany treffen wij alleen de plaatpremières aan: zo maken wij kennis met de korte symfonische gedichten ‘Hiver’ en ‘Printemps’, beide duidelijk beïnvloed door Strauss en Debussy. Verder is er de prachtige liederencyclus ‘Poèmes d’Automne’ op teksten van Blochs toenmalige geliefde, de dichteres Béatrix Rodès. Al doen de teksten een beetje gedateerd aan, de muziek vergoedt alles. En eindelijk zijn er de drie psalmen: 114 ? over de exodus uit Egypte, 137 ? over de ballingschap in Babylon, en 22, verhalend over het gevoel door God te zijn verlaten ("Eli, Eli, lama azavtani"), die de inleiding vormden tot een joodse cyclus waarvoor Bloch werd geïnspireerd door de bijbel. De uitstekende zangers worden begeleid door het Orchestre Philharmonique du Luxembourg onder leiding van David Shallon, onlangs op vijftigjarige leeftijd overleden. (Timpani 1C1052).Op een cd van het label ASV getiteld "The Chamber Music with Viola" staan Blochs werken voor altviool, o.a. het zelden gespeelde Concertino, waarin fluit en piano het trio completeren. Het is een bijzonder plezierig werkje waarin het hoofdthema van instrument naar instrument overgaat, en de luisteraar na ca. 7 minuten op Bachiaanse fuga?s getrakteerd wordt. Dat het werk een jazzy einde kent, is zonder meer aan invloeden van Poulenc te danken. Maarika Järvi speelt prachtig en het is bijzonder spijtig, dat haar aandeel zo klein is. Paul Cortese bespeelt zijn instrument met verve en schwung, maar hij heeft het een beetje moeilijk met de onvoltooide suite voor altviool solo, die van een altviolist werkelijk alleen de hoogstandjes verwacht. Daarvoor revancheert hij zich in de Suite voor altviool en piano uit 1919, een van Blochs beste en meest complexe composities. Pianist Michel Wagemans toont zich een goede begeleider (DCA 1094).Dezelfde suite horen wij ook op de cd getiteld "Jewish Chambermusic", met als altvioliste de Duitse Tabea Zimmermann (echtgenote van David Shallon). De vergelijking met Cortese valt in haar voordeel uit. Zimmermanns toon is lager, warmer en zangeriger en het tempo is sneller, wat een grotere spanning oplevert. Op de cd verder werken van Weprik, Krejn, Gamburg en Gnesin, componisten die tot de zogenaamde Nieuwe Joodse School behoorden, een direct voortvloeisel uit het Gezelschap voor

Advertentie (4)